Geen huurbescherming bij zorg

huurbescherming bij zorg

Op 5 januari jl. heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg een opvallend vonnis in kort geding gewezen. De aanleiding van dit vonnis betrof een door een zorginstelling opgezegde zorgovereenkomst, met ook een woonelement. In dit kort geding concludeert de voorzieningenrechter dat de cliënt geen huurbescherming genoot, en zijn woning door de opzegging van de zorgovereenkomst (dus) moest verlaten. Het volgende was aan de hand.

De feiten

Het gaat hier om een zorgovereenkomst met zorginstelling Novafarm: een toegelaten zorginstelling (Wet Toelating Zorginstellingen, WTZi) die cliënten die kampen met verslavingsproblematiek, psychische problemen, of andere problemen en die een afstand hebben tot de maatschappij en de arbeidsmarkt helpt om de draad in hun leven weer op te pakken. Dit doet Novafarm door het aanbieden van dagbesteding in combinatie met zorgbegeleiding. Cliënten verblijven tijdens een zorgtraject op zorgboerderijen waar ook de dagbesteding, zorgactiviteiten en begeleiding plaatsvindt.

Voor het aanbieden van een zorgtraject door Novafarm is een indicatie nodig. De geïndiceerde zorg wordt vergoed op basis van een forensische zorgtitel of Wmo. De werkzaamheden worden alleen vergoed als sprake is van een actuele indicatie, waarmee vastligt dat bepaalde zorg is geboden.

Na afloop van de detentieperiode van de in deze zaak betrokken cliënt heeft de reclassering Novafarm benaderd om uitvoering te geven aan de ambulante behandeling van de cliënt. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft daartoe een forensische zorgtitel afgegeven, voor een proeftijd met reclasseringstoezicht.

Met de cliënt is voor de uitvoering van deze indicatie door Novafarm een “Contract woon/werkboerderij” gesloten. Deze overeenkomst vermeldt als doelstelling “(…) u gedurende een langere periode te begeleiden en te trainen zodat u daarna weer zo zelfstandig mogelijk kunt functioneren in de maatschappij.”

Het reclasseringstoezicht is per 27 september 2021 geëindigd. Dit heeft Novafarm de cliënt per brief van 7 oktober 2021 laten weten. Hiermee is ook de justitiële indicatie verlopen. De verblijfsduur van de cliënt werd (toch) verlengd, omdat met ketenpartners nog een overleg gaande was over het vervolgtraject en (dus) passende vervolgindicatie. Op 8 november 2021 heeft Novafarm echter, na eerst te hebben aangeklopt en aangebeld, het slot van de bij de cliënt in gebruik zijnde woonruimte geforceerd. De cliënt heeft vervolgens met medeneming van zijn spullen de zorgboerderij verlaten. De woning is ontruimd.

De vordering in dit kort geding

In dit kort geding vordert de cliënt veroordeling van Novafarm om de betreffende woonruimte binnen 24 uur na het vonnis ter volledige beschikking van de cliënt stellen door afgifte van de sleutels aan hem. Dit, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Novafarm in de kosten van de procedure. Volgens de cliënt is namelijk sprake van een gemengde overeenkomst, te weten huur (van een woning) en opdracht (tot het verlenen van zorg), waarbij het woonelement overheerst. Daardoor zijn de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen over huurbeëindiging en -bescherming van toepassing. Novafarm kon en mocht de woning van de cliënt dus niet zo maar ontruimen, zoals ze wel heeft gedaan.

Volgens Novafarm is inderdaad sprake van een gemengde overeenkomst, Maar daarbij zijn de wettelijke bepalingen van beëindiging van de beide vormen van overeenkomsten niet verenigbaar. Novafarm stelt echter dat het zorgelement overheerst. Daardoor zijn de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing. Volgens Novafarm is hier de partijbedoeling doorslaggevend. En die partijbedoeling was: het verlenen van zorg met wonen en niet (alleen) het ter beschikking stellen van woonruimte.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een gemengde overeenkomst in de zin van artikel 6:215 BW. De overeenkomst voldoet zowel aan de omschrijving van een overeenkomst van huur van woonruimte (als bedoeld in de artikelen 7:201 lid 1 BW en 7:233 BW) als aan de omschrijving van een overeenkomst van opdracht (als bedoeld in artikel 7:400 BW) met een zorginstelling.

Artikel 6:215 BW bepaalt dat wanneer een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten overeenkomsten, de relevante wetsbepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn. Dit, behoudens voor zover deze bepalingen niet verenigbaar zijn. Of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. Voor zover de desbetreffende bepalingen niet met elkaar te verenigen zijn, dient door uitleg van de gemengde overeenkomst te worden beoordeeld welke bepaling (bepalingen) in het concrete geval dient (dienen) te prevaleren. Dat kan er volgens rechtspraak van de Hoge Raad soms zelfs toe leiden dat bepalingen van dwingend recht buiten toepassing worden gelaten.

Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat de bepalingen over opzegging van een zorgovereenkomst voorliggend zijn. Dit, omdat het verlenen van zorg en begeleiding zodanig centraal staat en overheerst, dat het huurelement (en dus de huurbeschermingsbepalingen) daaraan ondergeschikt is. De partijbedoeling is hier ook volgens de voorzieningenrechter van belang en blijkt uit de overeenkomst. Het was immers de bedoeling van partijen dat Novafarm de cliënt gedurende een langere periode zou begeleiden en trainen zodat de cliënt weer zo zelfstandig mogelijk zou kunnen functioneren in de maatschappij. Uit de overeenkomst volgt ook dat de woonruimte (alleen) ter beschikking is gesteld aan de cliënt met het oog op de verwezenlijking van dit doel en voor de duur van het begeleidingstraject. In de overeenkomst staat (dus) een koppeling, een zogenaamd koppelbeding: het wonen bij Novafarm is gekoppeld aan de begeleiding en inhoud van het begeleidingsplan. Het wonen is (daarmee) slechts een subonderdeel van de totale begeleiding.

Omdat het zorgelement uit de overeenkomst tussen partijen voorliggend is, oordeelt de voorzieningenrechter dat de huurbeschermingsbepalingen niet op de overeenkomst van toepassing zijn. De cliënt heeft daarbij geen verweer gevoerd tegen de stelling van Novafarm dat de overeenkomst is geëindigd als gevolg van het feit dat er geen indicatie voor het verlenen van zorg/begeleiding meer bestond. Dat betekent dat de cliënt geen aanspraak meer kan maken op woonruimte bij Novafarm. De vordering van de cliënt wordt afgewezen.

Slot; beschouwing

Deze uitspraak laat maar zien dat een goede formulering en redactie van een (zorg)overeenkomst – met wonen – van groot belang is. De partijbedoeling moet (dus) duidelijk uit de overeenkomst volgen: overheerst zorgen, of toch huren?

Wanneer het zorgelement overheerst, gelden de (dwingendrechtelijke) bepalingen over huur en huurbescherming niet waar het gaat om het gebruiken (huren) van woonruimte. En dat is weer van belang wanneer de zorg eindigt, of wordt beëindigd. Want in dat geval gelden alleen de regels bij de opzegging van een zorgovereenkomst. Door een zorgaanbieder (-instelling) kan die alleen worden opgezegd wanneer sprake is van een ‘gewichtige reden’ – de financiering (indicatie) van (voor) de zorg stopt – én als is voldaan aan de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen. Aan deze eisen is in sommige gevallen sneller voldaan dan aan de eisen voor beëindiging uit de bepalingen over huur.

Wilt u hierover meer weten? Bijvoorbeeld over de gronden voor de opzegging van een zorgovereenkomst? Neemt u dan gerust contact met ons op!

Interessante artikelen voor u