Goedkeuring van eenzijdige beëindiging Beschermd Wonen geschorst

Goedkeuring van eenzijdige beëindiging Beschermd Wonen geschorst

Op 24 december 2021 deed de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland een interessante uitspraak over een eenzijdige beëindiging van een beschermd wonen-voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (‘Wmo 2015’).

Wat was er aan de hand?

De cliënt in deze zaak was sinds begin 2018 bekend in de maatschappelijke opvang. In de jaren daarvóór was hij meermaals strafrechtelijk veroordeeld en had hij jarenlang in detentie verbleven. In maart 2021 besloot het college van burgemeester en wethouders (‘het college’) dat de cliënt recht had op de Wmo-voorziening ‘beschermd wonen’. Uit de indicatie volgde dat de cliënt niet zelfstandig kon wonen, intensieve begeleiding nodig had en dat 24 uur per dag hulp beschikbaar moest zijn.

Op 24 juli 2021 is de cliënt geplaatst bij een aanbieder van beschermd wonen (‘de aanbieder’). Anderhalve week later vond bij de aanbieder een incident plaats waarbij de cliënt agressief was. In verband met dat incident is de cliënt geschorst. Die schorsing is vervolgens tweemaal verlengd, steeds in verband met datzelfde incident.

Op 23 augustus 2021 heeft de aanbieder de overeenkomst zorg- en dienstverlening met onmiddellijke ingang opgezegd. In de opzeggingsbrief stond dat de cliënt bij herhaling grensoverschrijdend, agressief, bedreigend en gewelddadig gedrag had vertoond, in combinatie met wapenbezit, alcoholgebruik en handel in drugs. De nazorg zou alleen nog bestaan uit maximaal zes maanden begeleiding bij het regelen van praktische zaken. Bij e-mail van 14 oktober 2021 heeft een medewerker van het college het verzoek van de aanbieder om de zorg eenzijdig te beëindigen goedgekeurd (‘het goedkeuringsbesluit’). Er werd geen nieuwe aanbieder aangewezen.

Verzoek om voorlopige voorziening

De cliënt was het niet eens met het goedkeuringsbesluit van (namens) het college van 14 oktober 2021. Hij stelde dat al sinds 24 juli 2021 geen uitvoering meer was gegeven aan de indicatie voor beschermd wonen, dat het besluit op onjuiste feiten was gebaseerd, onvoldoende was gemotiveerd, niet zorgvuldig was voorbereid en in strijd was met de geldende wet- en regelgeving.

De cliënt heeft tegen het goedkeuringsbesluit bezwaar gemaakt bij het college. Voor de tijd totdat het college op het bezwaar is beslist, verzocht de cliënt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, namelijk schorsing van het goedkeuringsbesluit. Ook verzocht de cliënt de voorzieningenrechter om te bewerkstelligen dat hij per direct weer de zorg en woonruimte zou krijgen van de aanbieder waar hij in juli 2021 had verbleven, dan wel van een andere aanbieder. Op grond van de indicatie had (heeft) hij immers intensieve zorg en hulp nodig.

Beoordeling door de rechter

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college het verzoek tot de eenzijdige zorgbeëindiging niet had mogen goedkeuren. Hij gaf daarvoor twee redenen.

Ten eerste zette de voorzieningenrechter uiteen dat het college op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk is om te voorzien in een ‘maatwerkvoorziening’ aan mensen die op maatschappelijke ondersteuning zijn aangewezen en hierin niet zelf kunnen voorzien. Het college in deze zaak had in het kader van de Wmo 2015 het ‘Handboek Beschut en Beschermd Wonen’ opgesteld. In dat Handboek staan (onder meer) de verplichtingen waaraan aanbieders moeten voldoen. Ook staat daarin dat een aanbieder het college in bijzondere omstandigheden kan vragen om de zorgverlening eenzijdig te beëindigen wegens zwaarwegende redenen. Daarvoor is een stappenplan voorgeschreven, waarin onder meer verschillende waarschuwingen van de aanbieder jegens de cliënt zijn vereist. Ook dient de aanbieder alternatieven voor passende zorg binnen en buiten de aanbieder te verkennen. Als er geen oplossing kan worden gevonden, kan de aanbieder een verzoek tot eenzijdige zorgbeëindiging bij de gemeente indienen. De gemeente beslist op dat verzoek binnen vijf werkdagen.

In dit geval was het stappenplan uit het Handboek niet gevolgd. Zo had de aanbieder de cliënt geen laatste waarschuwing gegeven, was niet gebleken dat er alternatieve plekken voor beschermd wonen waren onderzocht en was niet duidelijk wat er in overlegtafels (of: ‘zorgconferentie’) was besproken. Desondanks had het college het verzoek om zorgbeëindiging goedgekeurd.

De voorzieningenrechter vond het opmerkelijk dat de aanbieder na één incident het verzoek tot beëindiging van zorg had ingediend. Het incident mocht dan ernstig zijn geweest, maar kon ook niet op voorhand worden uitgesloten gezien de voorgeschiedenis en de problematiek van de cliënt. De voorzieningenrechter achtte het onbegrijpelijk dat de aanbieder de cliënt ondanks de complexe voorgeschiedenis en problematiek had geaccepteerd en (toch) na één incident had verzocht om de zorg te beëindigen. De voorzieningenrechter meende daarmee dat het bezwaar van de cliënt tegen het goedkeuringsbesluit kans van slagen had.

De voorzieningenrechter overwoog ten tweede dat schorsing van het goedkeuringsbesluit – waar de cliënt om had gevraagd – niet automatisch ertoe zou leiden dat de cliënt weer zou worden toegelaten tot de eerdere aanbieder. De voorzieningenrechter benadrukte echter dat het aan het college is om de cliënt een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het belang van de cliënt bij een woonvoorziening en zorg zoals aan hem toegekend woog zodanig zwaar, dat op korte termijn aan die indicatie uitvoering moest worden gegeven, aldus de voorzieningenrechter.

Al met al schorste de voorzieningenrechter het goedkeuringsbesluit en droeg de voorzieningenrechter het college op om binnen een week na de uitspraak aan verzoeker onderdak en zorg te bieden, die past bij de afgegeven indicatie en de actuele ondersteuningsbehoefte.

Conclusie

Uit deze uitspraak is af te leiden dat een e-mail van het college, waarin het college een verzoek tot eenzijdige zorgbeëindiging goedkeurt, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrechter (‘Awb’) is. Daartegen kan dus bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld. Bij de toets of zo’n besluit rechtmatig kon worden genomen is van belang dat de door het college opgestelde – en door de aanbieder geaccepteerde – procedureafspraken dienen te worden gevolgd. Weliswaar draagt het college de (eind)verantwoordelijkheid om te zorgen voor passende ondersteuning, maar de door het college daartoe ingeschakelde aanbieder speelt in dat kader een belangrijke rol. De aanbieder dient dan ook steeds de afspraken die met de gemeente zijn gemaakt goed voor ogen te houden en daarnaar te handelen.

Interessante artikelen voor u

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?