Nieuws

Kwartaalupdate franchise 2023 (1/4)

Gepubliceerd op 11 apr. 2023

Pexels engin akyurt 1437318

Deze update omvat een selectie van uitspraken op het gebied van het franchise die in het eerste kwartaal op www.rechtspraak.nl zijn gepubliceerd. Elke uitspraak is voorzien van een korte toelichting en een link naar de volledige uitspraak.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft Leen Bakker veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, ondanks een rechtsgeldige opzegging.

Wat was er aan de orde?

Leen Bakker is een (franchise)formule met slechts 4 franchisevestigingen (op een totaal van 114 winkels). In aanloop naar de inwerkingtreding van de Wet franchise hebben partijen uitvoerig overleg gevoerd over een nieuwe franchiseovereenkomst. Dit heeft niet geresulteerd in overeenstemming over een nieuwe overeenkomst.

In juli 2020 kondigt Leen Bakker aan in het geheel te zullen gaan stoppen met franchise en zegt dezelfde maand de franchiseovereenkomst op tegen 31 december 2022. Zij noemt daarbij als hoofdreden dat eigen winkels simpelweg meer opbrengen. Daar komt bij dat enkel voor franchisevestigingen een kostbare, separate organisatie in de lucht wordt gehouden. De Wet franchise brengt (onder andere met het instemmingsrecht) nog een extra lastenverzwaring mee. Verder past de formule niet meer bij de verschuiving van fysieke naar online verkopen. Leen Bakker meent daarmee dat van haar niet kan worden gevergd de overeenkomst voort te laten duren. Zij zegt de overeenkomst op met het doel om de vestiging zelf voort te zetten. De franchiseovereenkomst voorziet specifiek in deze opzeggingsgrond.

De opzegging is daarmee (dus) rechtsgeldig, nu het aan een franchisegever is om strategische keuzes op bedrijfseconomische gronden te maken. Wél dient Leen Bakker een schadevergoeding te betalen. Het hof komt tot deze conclusie door toepassing van het leerstuk van de (opzegging van) duurovereenkomsten. Kort en goed houdt dit in dat - zelfs indien de overeenkomst voorziet in een opzegregeling - aan een opzegging onder omstandigheden nadere eisen worden gesteld. Zoals bijvoorbeeld het betalen van een schadevergoeding. Een aantal factoren acht het hof van belang:

  • de lange duur van de samenwerking (25 jaar);
  • over stoppen was eerder nog niet gesproken;
  • de franchisenemer treft geen verwijt;
  • de franchisenemer heeft andere ondernemingen verkocht (ten behoeve van focus op zijn Leen Bakker winkel);
  • de afhankelijkheid voor wat betreft inkomen van deze franchise relatie;
  • last but not least de franchisenemer is gebonden aan een non-concurrentiebeding na het einde van de samenwerking.

Conclusie en les voor de praktijk

Het is de verwachting dat meer franchisenemers, die zich geconfronteerd zien met een opzegging, onder verwijzing naar deze rechtspraak een poging zullen doen tot compensatie. Enige geruststelling is hierbij wel op zijn plaats. Er zal sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden die een schadevergoedingsvordering rechtvaardigen. Niettemin laat deze uitspraak zien dat zorgvuldigheid op zijn plaats indien duurovereenkomsten worden beëindigd.

Lees de gehele uitspraak hier. Op dezelfde dag heeft het hof nog een tweede arrest en derde arrest gewezen tussen Leen Bakker en andere franchisenemers. De zaken verschillen qua feiten op een aantal (ondergeschikte) punten. De uitkomst is evenwel gelijk.

In hoeverre kunt u schade die u lijdt als gevolg van de ontbinding op de (ex-)franchisenemer verhalen? Het hof Amsterdam heeft zich in een onlangs gepubliceerd arrest uitgelaten over deze vraag.

Wat was er aan de hand?

Partijen in deze zaak zijn 'PJ Europe' en 'Franchisenemer'. Tussen PJ Europe en Franchisenemer komt een franchiseovereenkomst tot stand waarin kort gezegd is afgesproken dat Franchisenemer in een bepaalde plaats de Papa John's formule mag exploiteren.

Voordat de franchisevestiging kan worden geopend, moet het bedrijfspand worden ingericht. De inrichting van het bedrijfspand kost ruim €250.000. PJ Europe schiet deze kosten voor, maar partijen spreken af dat deze kosten voor de rekening van Franchisenemer komen. Franchisenemer betaalt in april en mei 2017 in totaal een bedrag van €68.000 aan PJ Europe terug. Voor het restant van het door PJ Europe voorgeschoten bedrag spreken partijen af dat Franchisenemer:

  • een bedrag van €95.000 bij Rabobank leent;
  • een (achtergestelde) lening van €100.000 bij PJ Europe verkrijgt.

Tussen PJ Europe en Franchisenemer wordt een geldleningsovereenkomst gesloten voor €100.000. Ook sluit Franchisenemer een geldleningsovereenkomst met Rabobank en ontvangt zij van de Rabobank een bedrag van ruim €90.000.

Tot zover loopt alles volgens plan, maar Franchisenemer laat na om het van de Rabobank ontvangen bedrag aan PJ Europe te betalen. PJ Europe stuurt Franchisenemer verschillende betalingsverzoeken, maar ondanks deze verzoeken en een betalingstoezegging van Franchisenemer, blijft betaling uit. Vanwege het uitblijven van de betaling ontbindt PJ Europe uiteindelijk de franchiseovereenkomst. Vlak na de ontbinding door PJ Europe, ontbindt ook Franchisenemer de franchiseovereenkomst en sommeert PJ Europe om het bedrag van €68.000 terug te betalen.

Tussen partijen ontstaat allereerst discussie over de rechtsgeldigheid van de ontbinding(en) en het al dan niet bestaan van een verplichting tot terugbetaling van het bedrag van €68.000. Het hof is hier kort over. PJ Europe heeft de franchiseovereenkomst rechtsgeldig mogen ontbinden en door de ontbinding is voor PJ Europe een verplichting ontstaan om het bedrag van €68.000 aan Franchisenemer terug te betalen. Uit de wet volgt namelijk dat door ontbinding een verplichting tot ongedaanmaking ontstaat voor alle in het verleden uit hoofde van een overeenkomst verrichte verplichtingen. Naar onze mening een weinig verrassend oordeel van het hof.

Schadeplichtigheid Franchisenemer

Interessant voor de franchisegevers onder ons is nog wel het volgende. PJ Europe stelt in deze procedure dat zij schade heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de Franchiseovereenkomst en vordert vergoeding van deze schade door Franchisenemer. De schade zou volgens PJ Europe bestaan uit een aantal uit de Franchiseovereenkomst volgende vergoedingen die Franchisenemer aan haar verschuldigd zou zijn, zoals €25.000 entreefee, bijna €40.000 aan managementfee en ruim €20.000 aan marketingfee.

Franchisenemer toont in de procedure voor een deel van de door PJ Europe genoemde vergoedingen aan, dat deze vergoedingen al door PJ Europe in mindering zijn gebracht op de omzet. Het voorgaande geldt niet voor de verschuldigde entreefee en het hof concludeert dat de vorering van €25.000 aan entreefee als schade voor vergoeding in aanmerking komt. In de wet is namelijk bepaald dat de partij van wie de tekortkoming de grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht is om de schade, die de andere partij als gevolg van de tekortkoming en de ontbinding heeft geleden, te vergoeden. In deze zaak levert de tekortkoming van Franchisenemer (het niet volgens afspraak betalen van het van de Rabobank ontvangen bedrag aan PJ Europe) grond op voor ontbinding en is Franchisenemer dus verplicht om de schade die PJ Europe door de tekortkoming en de ontbinding heeft geleden te vergoeden.

Franchisenemer doet nog een beroep op matiging van de schade. Het hof concludeert echter dat er geen grond is voor matiging van de schade. Daarbij noemt het hof als relevante omstandigheden dat: (i) Franchisenemer niet heeft aangetoond dat toewijzing van de schadevergoedingsvordering, gelet op haar draagkracht, leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen, en (ii) niet PJ Europe maar Franchisenemer, het verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van en verplichting die zij vrijwillig op zich heeft genomen.

Lessen voor de praktijk

  • Als u als franchisegever een franchiseovereenkomst ontbindt, leidt dit in beginsel tot een verplichting tot ongedaanmaking van alle in het verleden uit hoofde van de franchiseovereenkomst verrichte prestaties;
  • Als de grond voor de ontbinding een tekortkoming is van de franchisenemer, is de franchisenemer in beginsel verplicht de schade te vergoeden die u als franchisegever lijdt doordat de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst niet worden nagekomen.

Wat was er aan de hand?

Op 15 maart 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in zaak ECLI:NL:RBZWB:2023:1702 geoordeeld dat een voormalige franchisenemer het postcontractuele concurrentieverbod heeft geschonden, maar dat de franchisegever geen boete kon vorderen. De franchisegever, een managed service provider op het gebied van telefonie, internet en digitale werkomgevingen, heeft een post-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst opgenomen. Na het einde van de overeenkomst is een franchisenemer een samenwerking aangegaan met een bedrijf dat actief is in de dienstverlening op het gebied van energie en telecom. Het bedrijf maakte gebruik van dezelfde leveranciers als de franchisegever. De rechtbank oordeelde dat het post-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst is geschonden, maar dat de franchisegever geen boete kon vorderen.

Wel overtreding, geen boete verschuldigd

De rechtbank overwoog dat de franchisegever geen belang meer had bij het concurrentiebeding en dat het geografische bereik van het beding te ruim was, hoewel de Wet franchise toen nog niet gold ten tijde van de schending. Het post-concurrentiebeding was ruimer dan volgens de Wet franchise was toegestaan; het gold namelijk voor heel Nederland en het omvatte niet alleen activiteiten van de voormalige franchisenemer zelf, maar ook het bedrijf waarvoor hij nu werkzaam is (ook al ziet de functie van de voormalig franchisenemer op iets heel anders). De rechtbank overwoog verder dat de voormalige franchisenemer geen werkzaamheden heeft verricht of zou gaan verrichten op het gebied van telecom en dat de franchisenemer geen knowhow van de franchisegever heeft overgedragen. Het doel van het post-concurrentiebeding is de bescherming van de knowhow van de franchisegever. De rechtbank oordeelde dat dit doel nooit is bereikt en dat het beroep van de franchisegever op het non-concurrentiebeding én op het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

Tips voor de praktijk: minder is meer

Geschillen over post-concurrentiebedingen in franchiseovereenkomsten komen vaak voor. Veel franchisegevers willen hun know-how beschermen. Deze uitspraak maakt duidelijk dat je dat soms beter bereikt met een beperkter non-concurrentiebeding dat enkel de kern omvat van de know-how van de franchisegever, in het geografisch gebied waar de franchisegever actief is, in plaats van te proberen alle situaties te ondervangen. In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de franchisegever geen boete kon vorderen, omdat het post-concurrentiebeding te ruim was en de franchisegever geen belang had bij het beding.

Holla legal & tax is gespecialiseerd in franchisezaken. Daarnaast hebben wij veel ervaring met het opstellen van (franchise)overeenkomsten en het voorkomen en oplossen van geschillen hierover. Wilt u weten of uw overeenkomsten in lijn zijn met de nieuwe Franchisewet? Of wilt u een (franchise)overeenkomst laten opstellen? Neem dan contact op met onze specialisten

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief