Deskundigenoordeel UWV richtinggevend, maar niet altijd doorslaggevend

Indien een zieke werknemer in een procedure doorbetaling van zijn loon vordert, geldt in beginsel als eis dat de werknemer over een deskundigenoordeel van het UWV beschikt. De rechtbank Rotterdam heeft recent een interessante uitspraak gewezen waarin oordeel van het UWV buiten beschouwing werd gelaten.

Wat was er aan de hand?

Een werkgever wil zijn werknemer op advies van de bedrijfsarts laten re-integreren in het tweede spoor bij een re-integratiecentrum. De werknemer weigert zijn medewerking aan de re-integratie in he tweede spoor, omdat hij van mening is dat de reistijd naar het re-integratiecentrum (1,5 uur enkele reis met openbaar vervoer) te lang is. De werknemer vraagt een deskundigenoordeel aan bij het UWV en de werkgever staakt per 1 maart 2021 de loondoorbetaling. In het deskundigenoordeel van 23 maart 2021 geeft het UWV aan dat een reistijd van 1,5 uur een onredelijke extra belasting vraagt van de werknemer, aangezien de werknemer geacht wordt 2×2 uur belastbaar te zijn. Het UWV concludeert dat het aangeboden werk in het kader van het tweede spoor als gevolg van de reistijd daarom niet passend is.

Vervolgens vordert de werknemer eind april 2021 in een kort geding doorbetaling van zijn loon door de werkgever. De vordering van de werknemer wordt echter afgewezen, waarbij de rechter overweegt “dat het naar haar voorlopige oordeel niet onaannemelijk is dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de aangeboden arbeid passend is en dat [eiser] zonder deugdelijke grond heeft nagelaten deze arbeid te verrichten”.

Ook een tweede deskundigenoordeel biedt geen oplossing voor de impasse tussen de werkgever en de werknemer. Daarnaast wordt het aanbod van de werkgever om voor taxivervoer zorg te dragen door de werknemer afgewezen. In juni 2021 start de werknemer opnieuw een procedure, waarbij nogmaals doorbetaling van het achterstallig loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 maart 2021 wordt gevorderd.

Uitspraak rechtbank Rotterdam

De rechter overweegt dat op grond van artikel 7:629, lid 3 sub c BW een werknemer tijdens ziekte geen recht heeft op loon gedurende de tijd dat hij, alhoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond de passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, niet verricht. De rechter stelt voorop dat een deskundigenoordeel van het UWV richtinggevend is voor de vraag of de aangeboden arbeid passend is, maar dat dit niet zonder meer doorslaggevend is.

De rechter stelt vast dat het UWV niet beschikte over de juiste informatie, aangezien de reistijd van deur tot deur geen 1,5 uur betreft maar slechts één uur. Daarmee is de reistijd vergelijkbaar met de oorspronkelijke reistijd van de werknemer naar de locatie van de werkgever. Nu in het deskundigenoordeel enkel de verhouding met de reistijd wordt aangehaald en een medische onderbouwing dat de reistijd onevenredig belastend is ontbreekt, wordt het deskundigenoordeel van het UWV door de rechter buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor het tweede deskundigenoordeel. Ook bij dit deskundigenoordeel heeft de rechter bezwaren ten aanzien van de wijze waarop het deskundigenoordeel tot stand is gekomen en zijn de conclusies volgens de rechter door het UWV onvoldoende onderbouwd.

De rechter komt dan ook tot het oordeel dat werkzaamheden die de werkgever tijdens de arbeidsongeschiktheid heeft aangeboden passend waren. Daarbij speelt ook mee dat de werknemer het door de werkgever aangeboden taxivervoer heeft geweigerd. Het loon is door de werkgever terecht stopgezet, nu de werknemer zonder deugdelijke grond de aangeboden arbeid bij het re-integratiecentrum niet heeft verricht.

Heeft u vragen over het deskundigenoordeel of over andere zaken betreffende arbeidsongeschiktheid? Neem dan contact op met Harriët Strik of Angela Ruijter.

Interessante artikelen voor u

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?