Benoemde versus onbenoemde overeenkomst
Sinds de inwerkingtreding van de Wet franchise is de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst. Franchiseovereenkomsten kennen daarmee een eigen wettelijk regime dat tot doel heeft franchisenemers te beschermen. Een distributieovereenkomst daarentegen is nog steeds een onbenoemde overeenkomst, waarop het algemeen verbintenissenrecht van toepassing is. Een distributeur wordt in de regel minder goed beschermd dan een franchisenemer.
Kwalificeert de dealerovereenkomst als franchiseovereenkomst?
Op 24 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een belangrijk vonnis gewezen in een zaak die aanhangig is gemaakt door dealerverenigingen tegen Stellantis Nederland. Het ging om de merken Opel, Peugeot, Citroën. De dealerverenigingen vroegen de rechter te bevestigen dat de dealer- en reparateurcontracten kwalificeren als franchiseovereenkomsten (en niet slechts als distributieovereenkomsten). Het antwoord hierop is bepalend voor de vraag of aan de dealers de vergaande bescherming van een franchisenemer toekomt.
In het kader van de beantwoording van voornoemde vraag stelt de rechtbank voorop dat eerst aan de hand van uitleg vastgesteld moet worden wat de rechten en verplichtingen van partijen zijn. Zodra deze vaststaan, kan bepaald worden welk ‘labeltje’ aan een overeenkomst kan worden gehangen (de kwalificatie).
Een overeenkomst kwalificeert als een franchiseovereenkomst indien een overeenkomst voldoet aan alle elementen zoals opgenomen in artikel 7:911 BW:
“De franchiseovereenkomst is de overeenkomst waarbij de franchisegever aan een franchisenemer tegen vergoeding het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten.”
Het vergoedingselement
In de onderhavige zaak staat met name de vraag centraal of de dealers een vergoeding betalen als tegenprestatie voor het recht om een franchiseformule te exploiteren.
De rechtbank overweegt in dat kader dat partijen het er over eens zijn dat door de dealers diverse vergoedingen worden betaald. Zij zijn het er ook over eens dat geen ‘directe franchise fee’ wordt betaald. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de ‘indirecte vergoeding’ wordt betaald als tegenprestatie voor het gebruik van de franchiseformule.
Eén van de posten die de dealers/reparateurs benoemen is de prijs die zij betalen voor de inkoop van de voertuigen. Deze prijs ligt namelijk hoger dan de prijs die andere zakelijke klanten voor dezelfde voertuigen betalen.
Zij wijzen daarnaast op het feit dat er een verplichte afname geldt van bepaalde goederen en diensten. De dealers moeten daarvoor een hogere vergoeding voldoen dan de kosten daarvan voor Stellantis Nederland. Het meerdere zou kwalificeren als een franchisevergoeding. Dit zou ook gelden voor een aantal andere ‘indirecte vergoedingen’.
Onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op de Wet franchise merkt de rechtbank op dat de te betalen vergoeding niet per se een rechtstreekse betaling in geld of een andere tegenprestatie hoeft te zijn. Het kan ook gaan om een indirecte vorm van financiële compensatie. Als voorbeeld wordt een vergoeding in de vorm van een opslag op de inkoopprijs genoemd. In zoverre onderstreept dit dus het standpunt van de dealers.
Toch concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een franchisevergoeding zoals bedoeld in art. 7:911 BW. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het recht om dealer/ reparateur van Stellantis Nederland te zijn en te blijven moet worden onderscheiden van het recht om een franchiseformule te exploiteren. Zij oordeelt voorts dat de dealers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat de opslag op de kostprijs (en de andere indirecte vergoedingen) als franchisevergoeding aangemerkt moeten worden. De vorderingen worden daarop afgewezen.
Gevolgen voor de praktijk
De uitspraak roept veel vragen op. Immers, wanneer is wél voldoende vast komen te staan dat sprake is van een vergoeding als tegenprestatie voor het gebruik van de formule?
Deze conclusie zou (mogelijk) makkelijker getrokken kunnen worden indien een rechter allereerst vaststelt dat sprake is van een franchiseformule.
Het is de vraag wat deze uitspraak betekent voor de praktijk. Indien deze lijn wordt doorgetrokken, wordt mogelijk ten onrechte bescherming ontnomen aan franchisenemers die simpelweg niet in staat blijken om aan te tonen dat sprake is van betaling van een franchisevergoeding als tegenprestatie voor het gebruik van een franchiseformule. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
Lees de gehele uitspraak hier