Nieuws

Kwartaalupdate franchise 2023 (3/4)

Gepubliceerd op 18 okt. 2023

Pexels engin akyurt 1437318

Deze update omvat een selectie van uitspraken op het gebied van het franchise die in het derde kwartaal op www.rechtspraak.nl zijn gepubliceerd. Elke uitspraak is voorzien van een korte toelichting en een link naar de volledige uitspraak.

Benoemde versus onbenoemde overeenkomst

Sinds de inwerkingtreding van de Wet franchise is de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst. Franchiseovereenkomsten kennen daarmee een eigen wettelijk regime dat tot doel heeft franchisenemers te beschermen. Een distributieovereenkomst daarentegen is nog steeds een onbenoemde overeenkomst, waarop het algemeen verbintenissenrecht van toepassing is. Een distributeur wordt in de regel minder goed beschermd dan een franchisenemer.

Kwalificeert de dealerovereenkomst als franchiseovereenkomst?

Op 24 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een belangrijk vonnis gewezen in een zaak die aanhangig is gemaakt door dealerverenigingen tegen Stellantis Nederland. Het ging om de merken Opel, Peugeot, Citroën. De dealerverenigingen vroegen de rechter te bevestigen dat de dealer- en reparateurcontracten kwalificeren als franchiseovereenkomsten (en niet slechts als distributieovereenkomsten). Het antwoord hierop is bepalend voor de vraag of aan de dealers de vergaande bescherming van een franchisenemer toekomt.

In het kader van de beantwoording van voornoemde vraag stelt de rechtbank voorop dat eerst aan de hand van uitleg vastgesteld moet worden wat de rechten en verplichtingen van partijen zijn. Zodra deze vaststaan, kan bepaald worden welk ‘labeltje’ aan een overeenkomst kan worden gehangen (de kwalificatie).

Een overeenkomst kwalificeert als een franchiseovereenkomst indien een overeenkomst voldoet aan alle elementen zoals opgenomen in artikel 7:911 BW:

De franchiseovereenkomst is de overeenkomst waarbij de franchisegever aan een franchisenemer tegen vergoeding het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten.”

Het vergoedingselement

In de onderhavige zaak staat met name de vraag centraal of de dealers een vergoeding betalen als tegenprestatie voor het recht om een franchiseformule te exploiteren.

De rechtbank overweegt in dat kader dat partijen het er over eens zijn dat door de dealers diverse vergoedingen worden betaald. Zij zijn het er ook over eens dat geen ‘directe franchise fee’ wordt betaald. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de ‘indirecte vergoeding’ wordt betaald als tegenprestatie voor het gebruik van de franchiseformule.

Eén van de posten die de dealers/reparateurs benoemen is de prijs die zij betalen voor de inkoop van de voertuigen. Deze prijs ligt namelijk hoger dan de prijs die andere zakelijke klanten voor dezelfde voertuigen betalen.

Zij wijzen daarnaast op het feit dat er een verplichte afname geldt van bepaalde goederen en diensten. De dealers moeten daarvoor een hogere vergoeding voldoen dan de kosten daarvan voor Stellantis Nederland. Het meerdere zou kwalificeren als een franchisevergoeding. Dit zou ook gelden voor een aantal andere ‘indirecte vergoedingen’.

Onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op de Wet franchise merkt de rechtbank op dat de te betalen vergoeding niet per se een rechtstreekse betaling in geld of een andere tegenprestatie hoeft te zijn. Het kan ook gaan om een indirecte vorm van financiële compensatie. Als voorbeeld wordt een vergoeding in de vorm van een opslag op de inkoopprijs genoemd. In zoverre onderstreept dit dus het standpunt van de dealers.

Toch concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een franchisevergoeding zoals bedoeld in art. 7:911 BW. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het recht om dealer/ reparateur van Stellantis Nederland te zijn en te blijven moet worden onderscheiden van het recht om een franchiseformule te exploiteren. Zij oordeelt voorts dat de dealers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat de opslag op de kostprijs (en de andere indirecte vergoedingen) als franchisevergoeding aangemerkt moeten worden. De vorderingen worden daarop afgewezen.

Gevolgen voor de praktijk

De uitspraak roept veel vragen op. Immers, wanneer is wél voldoende vast komen te staan dat sprake is van een vergoeding als tegenprestatie voor het gebruik van de formule?

Deze conclusie zou (mogelijk) makkelijker getrokken kunnen worden indien een rechter allereerst vaststelt dat sprake is van een franchiseformule.

Het is de vraag wat deze uitspraak betekent voor de praktijk. Indien deze lijn wordt doorgetrokken, wordt mogelijk ten onrechte bescherming ontnomen aan franchisenemers die simpelweg niet in staat blijken om aan te tonen dat sprake is van betaling van een franchisevergoeding als tegenprestatie voor het gebruik van een franchiseformule. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.

Lees de gehele uitspraak hier

Blijft overeenstemming over de tussentijdse beëindiging van een franchiseovereenkomst in stand, als partijen (nog) geen overeenstemming hebben bereikt over de exacte gevolgen daarvan? Deze vraag stond centraal in een geschil tussen Vixx en haar franchisenemer.

Vixx is een franchiseorganisatie in de financiële diensten. De franchisenemers van Vixx geven onder meer hypotheekadvies. Tussen Vixx en een van haar franchisenemers is een franchiseovereenkomst gesloten met een looptijd van vijf jaar. De franchisenemer wil de franchiseovereenkomst tussentijds beëindigen wegens persoonlijke omstandigheden. Op basis van de franchiseovereenkomst is tussentijdse beëindiging door de franchisenemer op deze grond niet mogelijk, maar Vixx stemt in met de tussentijdse beëindiging. Per e-mail bevestigt Vixx aan de franchisenemer: “Zoals gistermiddag al even afgestemd gaan wij er gezamenlijk voor zorgen, dat we per 1 oktober met elkaar de samenwerking beëindigen”. Voor een correcte en nette afwikkeling van de samenwerking stelt Vixx een vaststellingsovereenkomst op. Partijen worden het niet eens over de door Vixx in de vaststellingsovereenkomst opgenomen voorwaarden en de onderhandelingen tussen partijen lopen spaak.

In de procedure bij de rechtbank staat de vraag centraal of de tussen partijen gesloten overeenkomst nog geldt of al rechtsgeldig is beëindigd. Vixx stelt zich op het standpunt dat de franchiseovereenkomst niet is geëindigd. Vixx zou eisen hebben gesteld aan de beëindiging, welke eisen zouden zijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Omdat de franchisenemer niet akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst zou de franchiseovereenkomst niet zijn geëindigd. De franchisenemer stelt zich daarentegen op het standpunt dat de franchiserelatie met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat het gegeven dat partijen nog een en ander nader hebben willen regelen in het kader van de financiële afwikkeling dit niet anders maakt.

De rechtbank gaat mee in het verweer van de franchisenemer. Volgens de rechtbank is de overeenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. Het enkele feit dat nog overeenstemming moest worden bereikt over de financiële afwikkeling, doet hier niet aan af.

Les voor de praktijk: achteraf voorwaarden verbinden aan reeds gegeven instemming is niet mogelijk. Het is als franchisegever dan ook belangrijk om eventuele aan de instemming verbonden voorwaarden voorafgaand aan het geven van instemming aan de franchisenemer kenbaar te maken.

Lees de gehele uitspraak hier

Deze uitspraak betrof een kort geding tussen franchisegever Anytime Fitness Benelux en franchisenemer Anytime Fitness Elburg. De franchisegever beweerde dat de franchisenemer ongeoorloofde marketingacties had ondernomen door zonder toestemming twee keer een eigen website te exploiteren. Daarnaast werd beweerd dat de franchisenemer in strijd handelde met het concurrentiebeding, de geheimhoudingsclausule en het overdrachtsverbod.

De franchisegever had daarom het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het innen van de lidmaatschapsgelden van het fitnessabonnement opgedragen deze aan hen over te maken. Volgens de overeenkomst met dat bedrijf had de franchisegever het recht om dergelijke instructies te geven. Met deze lidmaatschapsgelden beoogde de franchisegever de schade te compenseren die door de franchisenemer veroorzaakt zou zijn.

De franchisenemer was het hier niet mee eens en eiste betaling van de lidmaatschapsgelden op. De rechter moest daarop beoordelen of de franchisenemer daadwerkelijk de voorwaarden van de franchiseovereenkomst had geschonden. Indien dat het geval was, was het gerechtvaardigd dat de franchisegever niet aan de franchisenemer betaalde. Indien er geen schending was, had de franchisegever niet het recht om de lidmaatschapsgelden in te houden.

Het draaide voornamelijk om de vraag of de franchisegever de franchisenemer kon houden aan het non-concurrentiebeding. Echter, de franchisegever had niet toegelicht waarom dit concurrentiebeding essentieel was om de overgedragen knowhow te beschermen. Ook was verzuimd om de locatie en het afgebakende gebied in te vullen in de bijlage bij de concurrentieovereenkomst. De reikwijdte van het beding was hierdoor vaag en niet beperkt tot het geografische gebied waar de franchisenemer actief was. Hierdoor was het beding nietig. In ieder geval was onvoldoende aangetoond dat het non-concurrentiebeding geschonden was.

Andere vermeende overtredingen werden niet voldoende concreet onderbouwd door de franchisegever. Het was ook niet aannemelijk dat er schade was geleden. Daarom kon de franchisegever niet afdoende aantonen dat er schade was ontstaan, en kon de franchisegever de schade evenmin verrekenen met de lidmaatschapsgelden.

Een non-concurrentiebeding dient te voldoen aan vijf wettelijke voorwaarden:

  1. Het moet schriftelijk worden vastgelegd.
  2. Het mag alleen betrekking hebben op goederen en diensten die concurreren met die van de franchiseovereenkomst.
  3. Het is onmisbaar om de knowhow van de franchisegever te beschermen.
  4. Het beding mag maximaal één jaar gelden.
  5. Het is beperkt tot het geografische gebied waar de franchisenemer actief was.

In dit geval was het non-concurrentiebeding ongeldig omdat er geen locatie was gespecificeerd en het niet duidelijk was waarom deze voorwaarde onmisbaar was. Bovendien had de franchisgever op bijna alle punten onvoldoende toelichting gegeven. Hierdoor viel de zaak van de franchisegever uiteindelijk in het water.

Les voor de praktijk: controleer of het non-concurrentiebeding aan alle voorwaarden voldoet en om goed te onderbouwen waarom dit van belang is voor de franchisegever.

Lees de gehele uitspraak hier.

Holla legal & tax is gespecialiseerd in franchisezaken. Daarnaast hebben wij veel ervaring met het opstellen van (franchise)overeenkomsten en het voorkomen en oplossen van geschillen hierover. Wilt u weten of uw overeenkomsten in lijn zijn met de nieuwe Franchisewet? Of wilt u een (franchise)overeenkomst laten opstellen? Neem dan contact op met onze specialisten.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief