Nieuws

Overschrijding redelijke termijn bezwaar- en beroepsprocedure overschreden: matiging?

Gepubliceerd op 23 apr. 2024

Dylan gillis Kdeq A3a Tn BY unsplash

Wanneer je als werkgever een boete opgelegd krijgt van de Arbeidsinspectie en je bent het hier niet mee eens, dan kan je in bezwaar tegen het boetebesluit. Vervolgens is er de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de rechtbank en vormt het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)) het eindstation. Dat een bezwaar- en een beroepsprocedure lang kan duren, is geen verrassing. Maar is dat wellicht aanleiding tot matiging van de boete? De Afdeling heeft hierop vorig jaar antwoord gegeven.

Artikel 6 EVRM

Artikel 6 EVRM staat bekend als het artikel dat gaat over het recht op een eerlijk proces. In dit artikel zijn dan ook diverse procedurele garanties weggelegd. Eén daarvan is het uitgangspunt dat het proces binnen een redelijke termijn moet plaatsvinden. Maar wat is een redelijke termijn? Daar heeft de Afdeling zich in 2014 al over uitgelaten. De redelijke termijn die als uitgangspunt geldt voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is uniform bepaald op vier jaar. Hierbij staat zowel voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen als die voor het hoger beroep een termijn van twee jaar. Maar wat nu als deze wordt overschreden? De Afdeling heeft zich hier vorig jaar over uitgelaten.

De casus

In deze kwestie gaat het om een uitzendbureau als werkgever. Na diverse meldingen via de website van de Arbeidsinspectie over onderbetaling, besluit de Arbeidsinspectie een onderzoek in te stellen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Arbeidsinspectie een boeterapport opgesteld, gedagtekend 1 mei 2014. De ontvangst van dit boeterapport is door de verantwoordelijke minister SZW bevestigd op 6 mei 2014. Daarna blijft het stil. Op 9 september 2015 doet de werkgever nog navraag, maar hierop komt geen reactie. Dan volgt op 13 april 2016 plots het besluit: de minister SZW legt de werkgever een boete op van maar liefst € 229.850 wegens overtreding van diverse bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Bezwaar en beroep

De werkgever gaat in bezwaar tegen het boetebesluit van 13 april 2016 en voert diverse bezwaargronden aan. De bezwaarprocedure neemt ook weer een lange tijd in beslag. Pas bij besluit van 10 januari 2019 verklaart de staatsecretaris SZW het bezwaar gedeeltelijk gegrond en wordt de boete verlaagd tot een bedrag van € 149.850. Dat scheelt al een slok op een borrel, maar nog steeds geen misselijk bedrag.

De werkgever laat het hier niet bij zitten en gaat in beroep. De rechtbank komt daarbij tot het oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, omdat de procedure op dat moment vier jaar en vier maanden heeft geduurd. Zodoende komt de rechtbank tot een matiging van de boete met € 2.500.

De afdeling

De werkgever, niet onder de indruk van deze matiging, gaat in hoger beroep bij de Afdeling. De Afdeling laat zich allereerst uit over wanneer de redelijke termijn aanvangt. Deze vangt aan op het moment dat het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. In beginsel zal dit het geval zijn met de boetekennisgeving. In deze casus was deze kennisgeving op 24 februari 2016 toegestuurd aan de werkgever. De uitspraak van de Afdeling dateert van 8 maart 2023. De procedure heeft daarmee afgerond zeven jaar en een maand geduurd. Dit is ruim drie jaar langer dan de redelijke termijn van vier jaar. Wel is de Afdeling van mening dat de ingewikkeldheid van de kwestie tot een verlenging van de redelijke termijn moet leiden. Zo is het een zeer omvangrijk dossier, gaat om financieel lastige materie en heeft er een deskundigenonderzoek plaatsgevonden. Zodoende acht de Afdeling een verlenging van de redelijke termijn met anderhalf jaar gerechtvaardigd. Dan is de redelijke termijn echter nog altijd met een jaar en zeven maanden overschreden. Volgens de Afdeling is dit dan ook aanleiding tot matiging van de boete.

Hoogte matiging

Voor de matiging van de boete zoekt de Afdeling aansluiting bij een arrest van de Hoge Raad uit 2008 waarin hiervoor enkele richtlijnen zijn gegeven. In dit geval acht de Afdeling het passend en geboden om de boete te matigen met 25%. Daarbij houdt de Afdeling ook rekening met de onwenselijk lange tijd die is verstreken tussen het uitbrengen van het boeterapport en de boetekennisgeving. In deze kwestie zat daar een jaar en elf maanden tussen, terwijl in artikel 5:51 lid 1 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het rapport beslist. Dit is weliswaar een termijn van orde, maar de rechter kan overschrijding hiervan wel verdisconteren in de hoogte van de boete. In dit geval neemt de Afdeling daarbij in overweging dat de werkgever zelf nog navraag heeft gedaan, maar hierop geen reactie heeft gekregen.

Met de matiging van 25% komt de uiteindelijke boete uit op € 112.387,50, terwijl de boete in eerste instantie € 229.850 bedroeg. Hoewel de werkgever hiermee nog altijd grof geld moet betalen, laat dit nog maar eens zien dat het in bezwaar en beroep gaan wel degelijk nut kan hebben. Onze specialisten helpen daar graag bij.

Heeft u een vraag over dit onderwerp? Neem dan contact op met Joost Schunselaar of Marloes Stuurop.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief