Nieuws

WBTR: de vijf belangrijkste veranderingen op een rij

Gepubliceerd op 1 jan. 1970

Raad van bestuur
WTBR: de vijf belangrijkste veranderingen op een rij Op 1 juli 2021 treedt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (‘WBTR’) in werking. Doel hiervan is de uniformering en professionalisering van de wettelijke regelingen voor de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij en de stichting. Er wordt aangesloten bij de behoeften in de praktijk en bij de bestaande regels voor de N.V. en de B.V. In sommige gevallen verplicht de nieuwe wet tot een statutenwijziging. Dit kan dus verregaande gevolgen hebben voor uw vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en stichting. Dit zijn de belangrijkste veranderingen op een rij.
  1. Toezicht
Een toezichthoudend orgaan zoals bijvoorbeeld een Raad van Commissarissen heeft als taak toezicht te houden op het bestuur en op de algemene gang van zaken. Daarnaast kan een RvC de benoemde bestuurders schorsen. Ook kan het bestuur zelf toezichthouders hebben in de vorm van niet uitvoerend bestuurders. In zo’n systeem, het ‘one-tier board’, zitten niet deze toezichthoudende bestuurders samen in één bestuur met de uitvoerende bestuurders. Voor de N.V., de B.V., de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij was het al mogelijk om een RvC of een one tier board in te stellen. Een belangrijk onderdeel van de WBTR is dat er nu ook voor de vereniging en stichting een wettelijke grondslag komt voor het instellen van een toezichthoudend orgaan. Ofwel door instelling van een RvC ofwel door instelling van een one tier board. De keuze voor dit bestuursmodel legt u vast in de statuten. Het kan voorkomen dat sommige rechtsvormen nu al een Raad van Toezicht of een Raad van Advies hebben. Als die organen voldoen aan de voorwaarden van de raad van commissarissen onder de WBTR, dan zijn de nieuwe regels ook op hen van toepassing.
  1. Taakvervulling
Bestuurders en commissarissen worden bij de vervulling van hun taken geconfronteerd met een veelheid van belangen. Vaak parallel, maar soms ook tegenstrijdig. Richtsnoer daarbij is “het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming”. Deze norm voor bestuurders en commissarissen van de N.V. en de B.V. is nu al in de wet opgenomen. Ook bestuurders en commissarissen van een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of een stichting worden geconfronteerd met een samenloop van belangen, zoals die van leden, donateurs, schuldeisers werknemers en vrijwilligers. Maar deze wettelijke norm was voor hen nog niet wettelijk geregeld. Om die reden gaat nu voor alle rechtsvormen dezelfde wettelijke norm gelden zoals die momenteel is vastgelegd voor de N.V. en de B.V. Ook als wordt gekozen voor een monistisch bestuursmodel.
  1. Tegenstrijdig-belangregeling
Voor de meeste rechtspersonen heeft de wet al een ‘tegenstrijdig belang’ regeling. Doel van zo’n regeling is de bescherming van de rechtspersoon wanneer een bestuurder of commissaris een persoonlijk belang heeft dat afwijkt van het belang van de vennootschap en onderneming. Het klassieke voorbeeld: de bestuurder koopt een auto van de B.V. In zo’n geval mag deze persoon niet deelnemen aan de besluitvorming. Voor de stichting bestaat op dit moment geen tegenstrijdig-belangregeling. Voor verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen is de regeling alleen opgenomen als een enkele bestuurder een tegenstrijdig belang heeft. In dat geval wordt het gehele bestuur vertegenwoordigingsonbevoegd en kan de algemene vergadering een of meer personen aanwijzen om de rechtspersoon te vertegenwoordigen.[1] De nieuwe regeling voor tegenstrijdig belang bepaalt dat als een bestuurder of commissaris een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap, deze niet mag deelnemen aan de besluitvorming, en ook niet aan de beraadslaging daarover. Als er dan geen besluit kan worden genomen, besluit de RvC. Als die er niet is, neemt de algemene vergadering het besluit. Als een bestuurder of commissaris tóch deelneemt aan de beraadslaging of besluitvorming over een onderwerp waarbij deze een tegenstrijdig belang heeft, is het besluit vernietigbaar. Iedere belanghebbende kan bij de rechter het besluit ongeldig laten verklaren. De WBTR bevat een aanvulling voor bestuurders en commissarissen van een stichting. Dit is nodig omdat de stichting geen algemene vergadering heeft. Voor stichtingen geldt ook dat bestuurders en commissarissen met een tegenstrijdig belang niet mogen deelnemen aan beraadslaging en besluitvorming. Als hierdoor geen besluit kan worden genomen, is de RvC bevoegd een besluit te nemen. Als er geen RvC is, blijft het bestuur bevoegd om het besluit te nemen, maar moet het bestuur de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastleggen. De statuten kunnen afwijken van de verplichting om de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit schriftelijk vast te leggen.
  1. Aansprakelijkheid in geval van faillissement
Verder legt de WBTR uitdrukkelijk vast dat ook bestuurders van de informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van faillissement van de vereniging of stichting voor het tekort in de boedel wanneer zij hun taken kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. De curator moet daarvoor wel  aantonen dat er (i) sprake is van kennelijke onbehoorlijke taakvervulling en (ii) dat de kennelijke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Wanneer bestuurders de boekhouding niet op orde hebben, dan geldt, kort gezegd, een bewijsvermoeden dat dit nalaten een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Het bewijsvermoeden is niet van toepassing op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële stichtingen.
  1. Statutaire belet- en ontstentenisregeling
Op dit moment is het voor de N.V. en de B.V. verplicht om in de statuten een regeling op te nemen die ziet op belet of ontstentenis van een bestuurder. Met belet wordt bedoeld de situatie dat een bestuurder tijdelijk zijn functie niet kan of niet mag uitoefenen; van ontstentenis is sprake als een bestuurder ophoudt bestuurder te zijn. Een belet- en ontstentenisregeling in de statuten voorkomt dat een rechtspersoon zonder functionerend bestuur of raad van commissarissen komt te zitten wanneer er bestuurders of commissarissen uitvallen. De wet regelt voor verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen hierover momenteel niets. Bij de stichting is alleen voorzien in een ontstentenisregeling in een situatie waarin een benoeming onmogelijk is zonder tussenkomst van de rechtbank. Vanaf de eerstvolgende statutenwijziging na de inwerkingtreding van de WBTR moeten de statuten van bestaande verenigingen en stichtingen ook een regeling bevatten voor belet of ontstentenis van alle bestuurders. Voor verenigingen en stichtingen die worden opgericht ná de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geldt dat zij verplicht zijn een belet- of ontstentenisregeling voor alle bestuurders op te nemen. In de statuten kan nader worden bepaald wanneer sprake is van of belet ontstentenis.
  1. Meervoudig stemrecht
Het is mogelijk om in de statuten van een N.V. en een B.V. aan een bestuurder meer dan één stem toe te kennen: het meervoudig stemrecht. De bestuurder kan overigens niet meer stemmen uitbrengen dan de andere bestuurders samen. Deze regeling wordt nu uitgebreid voor alle rechtspersonen en de WBTR bevat een regeling omtrent meervoudig stemrecht voor bestuurders en commissarissen van verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen.
  1. Ontslag van bestuurder door rechter en commissarissen bij stichtingen
Stichtingen hebben geen leden – en soms ook geen RvC (of raad van toezicht) – die bestuurders kunnen ontslaan. Daarom bevat de wet[2] een bijzondere regeling over het ontslag door de rechter op verzoek van het Openbaar Ministerie of iedere belanghebbende bij wanbeheer en andere tekortkomingen van bestuurders. Het ontslag door de rechter heeft een bestuursverbod tot gevolg: de ontslagen bestuurder mag voor vijf jaar geen bestuursfunctie bekleden. In de WBTR worden de gronden waarop een stichtingsbestuurder kan worden ontslagen uitgebreid, waardoor de rechter meer beoordelingsvrijheid krijgt om een bestuurder van een stichting te ontslaan. Deze ontslagregeling gaat ook gelden voor commissarissen van een stichting. De rechter heeft de mogelijkheid krijgt een bestuursverbod achterwege te laten als de bestuurder of commissaris geen ernstig verwijt te maken valt. Moeten uw statuten gewijzigd worden? De wet treedt per 1 juli 2021 in werking. Maar wat betekent dit voor u? Wij komen graag met u in contact om u te adviseren over deze nieuwe wet en te beoordelen of uw statuten aan de nieuwe regelgeving voldoen. Wilt u meer weten of heeft u vragen? Neem dan contact op met Hester Derkx, Erwin Meering of Michelle van de Wert. [1] Artikel 2:47 BW. [2] Artikel 2:298 BW

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief