Raad van State 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3397
Publicatiedatum: 23 juli 2025
Apotheek Heythuysen heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzocht om handhavend op te treden tegen de Huisartsengroepspraktijk Stramproy-EII, de huisartsen A en B en de apotheek APPO Heythuysen wegens overtredingen van de Geneesmiddelenwet en het Besluit Geneesmiddelenwet. APPO heeft apotheekservicepunten/uitdeelposten in, onder meer, de praktijken van de Huisartsengroepspraktijk Stramproy-Ell en van de huisartsen. Volgens Apotheek Heythuysen zijn in die uitdeelposten in strijd met artikel 61, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet ongeëtiketteerde geneesmiddelen (geneesmiddelen zonder sticker met patiëntgegevens) op voorraad aanwezig die door de huisartsen ter hand worden gesteld aan patiënten. Verder is de samenwerking tussen APPO en beide huisartsenpraktijken, waarbij de huisartsenpraktijken een financiële vergoeding van APPO krijgen, volgens Apotheek Heythuysen in strijd met artikel 11 van het Besluit Geneesmiddelenwet. Apotheek Heythuysen heeft de minister daarom in september 2020 verzocht om handhavend tegen APPO en de twee huisartsenpraktijken op te treden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3904
Publicatiedatum: 1 juli 2025
Zorgverzekeringsrecht: voorkeursbeleid. Het hof komt tot het voorlopige oordeel dat Novartis onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de CDK 4/6 remmers op dit moment niet therapeutisch gelijkwaardig en dus onderling niet uitwisselbaar zijn op de OS (overall survival) oftewel uitzicht op een langer leven. Dit betekent dat het voorkeursbeleid op deze grond vooralsnog niet onrechtmatig is tegenover Novartis. De wijze waarop Zorgverzekeraars Nederland de prijzen van de CDK 4/6 remmers in de inkoopronde heeft vergeleken, is daarentegen wel onzorgvuldig. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen.
Raad van State 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3258
Publicatiedatum: 16 juli 2025
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de minister voor Medische Zorg aan appellant een vergunning verleend voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen aan patiënten van zijn huisartsenpraktijk in een bij het besluit nader geduid gebied. Appellant is sinds juli 2015 huisarts in Rouveen. In Rouveen is geen apotheker gevestigd. Appellant wil daarom zelf medicijnen aan zijn patiënten kunnen verstrekken. Daarvoor heeft hij een vergunning nodig van de minister. Eerder heeft appellant al een vergunning gekregen voor het gebied van de lintbebouwing ten zuiden van de dorpskern Rouveen. Dat gebied wil hij uitbreiden met Nieuwleusen waaronder (de woonkern) Rouveen, een deel van Staphorst, een deel van De Meele en met De Lichtmis. Hij heeft daarom de minister gevraagd zijn vergunning te wijzigen. De minister heeft dat gedaan en appellant een vergunning gegeven voor het gevraagde gebied. De minister vond dat de vergunning in het belang van de geneesmiddelenvoorziening was. Volgens de minister volgt uit de tekst van de wet dat hij bij die beoordeling alleen de meest nabijgelegen apotheek betrekt. Apotheek De Veenhorst vindt dat de minister de vergunning niet mocht verlenen. De rechtbank is het daarmee eens.