Nieuws
Falend verzoek tot ontslag van bestuurder zorgstichting
Gepubliceerd op 1 mei 2025
Onze mensen

Op 7 januari jl. deed de Rechtbank Limburg uitspraak in een kwestie over een verzoek tot ontslag van een bestuurder en de leden van de raad van toezicht van een zorgstichting, op grond van artikel 2:298 BW. De zaak is met name interessant door de onderliggende casus, namelijk een constructie van een zorgstichting en gelieerde bv’s. Transacties tussen de zorgstichting en de bv’s worden binnen de zorgsector als risicovol beschouwd, omdat dit kan leiden tot het weglekken van zorggelden.
Wat was er aan de hand?
De zorgstichting (Stichting) was in 2010 door de heer X en zijn partner opgericht. Zij waren beide de eerste bestuurders van de Stichting. De heer X trad in 2011 als bestuurder terug. Zijn partner bleef bestuurder tot 1 februari 2024.
De Stichting dreef een onderneming die zich richtte op het verlenen van geestelijke gezondheidszorg en medisch specialistische revalidatie. De Stichting huurde een pand van waaruit zij de zorg verleende. Verhuurder was de heer X die tevens eigenaar was van het pand en de parkeerplaats en daarnaast ondernemer in de ICT via zijn (andere) bedrijf. De heer X was enig bestuurder en aandeelhouder van een holding. De holding hield vervolgens alle aandelen in de onderliggende vennootschappen (bv’s). Tot 1 januari 2024 huurde de Stichting zorgpersoneel in van twee van die onderliggende bv’s. In verband met een verschil in arbeidsvoorwaarden tussen de revalidatiesector en de GGZ waren eind 2023 de revalidatie-en GGZ-behandelaren overgeheveld naar twee andere onderliggende bv’s. Met ingang van 1 januari 2024 huurde de Stichting het zorgpersoneel in van laatstgenoemde twee vennootschappen.
In de periode van januari tot en met maart 2024 was de heer Y in loondienst getreden van één van de bv’s en was hij als statutair bestuurder aangetreden bij drie onderliggende bv’s én bij de Stichting. De partner van de heer X was per 31 januari 2024 als bestuurder van de Stichting teruggetreden.
Bij brief van 12 juli 2024 had de heer Y aan de heer X kenbaar gemaakt dat hij per direct zijn ontslag indiende als bestuurder van de bv’s, dat hij zijn arbeidsovereenkomst opzegde en dat hij in dienst trad bij de Stichting. Wel bleef hij als bestuurder van de Stichting aan. Daaropvolgend had de heer X per 18 juli 2024 de vennootschap ‘B B.V.’ benoemd tot bestuurder van de bv’s. Vervolgens hadden nagenoeg alle medewerkers hun arbeidsovereenkomst opgezegd en waren zij 1 augustus 2024 in dienst getreden van de Stichting.
De heer Y nam ontslag als bestuurder van de bv’s, omdat voor hem duidelijk werd ‘dat de Stichting door middel van een te hoge huur, buitensporige inleenkosten voor personeel en hoge uitgave voor een IT-project jarenlang financieel vrijwel geheel leegliep’. Deze gelden kwamen vervolgens terecht bij de bv’s en het IT-bedrijf van de heer X.
Verzoek tot ontslag
De holding verzocht de rechtbank op grond van art. 2:298 BW om de (nieuwe) bestuurder (de heer Y) en de leden van de RvT van de zorgstichting te ontslaan en (subsidiair) te schorsen, omdat:
- de bestuurder zou de onderneming van groep hebben overgeheveld naar de Stichting;
- de bestuurder zou hebben nagelaten voor een deugdelijke overdracht zorg te dragen en zou rekeningen van de vennootschappen hebben leeggehaald;
- de handelswijze van de bestuurder zou de vennootschappen en de Stichting in gevaar hebben gebracht;
- de bestuurder zou handelen in strijd met de statuten van de Stichting;
- een vruchtbare samenwerking tussen de heer Y en B B.V. zou niet in lijn der verwachtingen liggen, en
- de leden van de raad van toezicht (RvT) zouden bewust aan het bovenstaande hebben meegewerkt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
- De holding wordt als belanghebbende aangemerkt omdat zij 100% aandeelhouder is van de vennootschappen, die sterk afhankelijk zijn van de Stichting.
- De holding beschuldigde de bestuurder, van het aangaan van onverantwoorde financiële verplichtingen. De rechtbank oordeelde echter dat dit onvoldoende onderbouwd was. Er was geen bewijs dat de bestuurder zijn taak verwaarloosde of de stichting financieel in gevaar bracht.
- De holding stelde dat de bestuurder de vennootschappen en de Stichting in diskrediet had gebracht door de media te zoeken. De rechtbank vond dit onvoldoende onderbouwd en verwierp deze argumenten. Ook werd het argument dat de samenwerking met B B.V. lastig zou zijn, niet voldoende gemotiveerd.
- Er was geen bewijs dat de heer Y de statuten had geschonden of anderszins onrechtmatig had gehandeld als bestuurder van de Stichting.
- Omdat niet bleek dat de bestuurder onrechtmatig had gehandeld, oordeelde de rechtbank dat de leden van de RvT ook niet tekort waren geschoten in hun toezichthoudende taak.
De rechtbank wees het verzoek om het ontslag van de heer Y als bestuurder en de ontslagen van de toezichthouders af. Het verzoek tot onmiddellijke schorsing en benoeming van een tijdelijke bestuurder werd eveneens afgewezen.
Tot slot
In de zorgsector worden constructies waarbij geld "weglekt" als ongewenst beschouwd. Het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering (Wibz) (zie blog) wil dergelijke ongewenste constructies beëindigen. De Wibz heeft als doel een eerlijke en betrouwbare bedrijfsvoering in de zorg en jeugdhulp te waarborgen, als voorwaarde voor het bieden van goede, toegankelijke en betaalbare zorg en jeugdhulp. Het wetsvoorstel beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel als mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders beter te weren. Hiertoe bevat de Wibz verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Ook versterkt het wetsvoorstel het externe toezicht op een integere bedrijfsvoering door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Of en wanneer de Wibz in werking treedt is niet zeker. Daarvoor moet eerst het volledige wetgevingsproces worden doorlopen. Op dit moment is het aangepaste wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer. In de besproken casus zouden de transacties ((hoge) huur, inleenkosten, IT-projecten) die tussen de zorgstichting en de bv’s plaatsvonden, onder deze wet vallen. Met name gezien de situatie toen de partner nog de bestuurder van de Stichting was en personeel inhuurde van de bv’s, waarvan haar partner (indirect) bestuurder dan wel indirect aandeelhouder was.
Meer weten? Neem contact op.
Onze mensen
Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?

Meld je aan voor onze nieuwsbrief
Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.