Nieuws

Prinsjesdag 2025: fiscale plannen voor 2026 in vogelvlucht

Gepubliceerd op 16 sep 2025

Derde dinsdag 1

Vandaag presenteerde het kabinet het Belastingplan 2026. Zoals ieder jaar bevat het pakket een mix van nieuwe voorstellen en eerder aangekondigde maatregelen uit de Voorjaarsnota en losse wetsvoorstellen. Door de demissionaire status van het kabinet en de aankomende verkiezingen is de uitkomst van de parlementaire behandeling minder zeker dan normaal. Toch zijn er al duidelijke lijnen zichtbaar die ondernemers, DGA’s en investeerders raken. In deze blog zetten wij de belangrijkste fiscale maatregelen en andere actuele ontwikkelingen voor u op een rij.

Inkomstenbelasting

Box 2

Om ervoor te zorgen dat private equity-managers voldoende belasting betalen, wordt voorgesteld de lucratief belang regeling aan te passen. In de huidige situatie betalen zij namelijk minder belasting over het vermogen dat zij via hun beloningsstructuur opbouwen dan particulieren die hun vermogen in box 3 aangeven. Met de voorgestelde wijzigingen wordt dit voordeel beperkt: de voordelen voor private equity-managers worden voortaan belast in box 2 tegen een tarief van 36% (was 31% in 2025), waarmee dit gelijk komt te liggen met het belastingtarief in box 3.

Box 3

Het invoering van het nieuwe box 3-stelsel, waarin belasting wordt geheven op basis van het werkelijk rendement, is voorzien per 2028. In de tussentijd komen er wel aanpassingen. Zo wordt de tegenbewijsregeling per 1 januari 2026 uitgebreid, zodat ook eigen gebruik van onroerend goed kan worden meegenomen. Daarnaast gaat het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in 2026 omhoog van 5,88% naar 7,78% en wordt het heffingsvrije vermogen verlaagd naar € 51.396 (was € 57.684 in 2025). Hierdoor zal meer vermogen eerder en zwaarder belast worden.

Daarnaast dicht de wetgever een belastinglek bij obligaties met aangegroeide rente. Meegekochte rente kon buiten de berekening blijven, wat een onbedoeld belastingvoordeel opleverde. Voortaan telt deze rente wél mee en moeten obligaties worden gewaardeerd tegen de werkelijke marktwaarde. De maatregel geldt met terugwerkende kracht vanaf 25 augustus 2025.

Bedrijfsopvolging

De eerder aangekondigde aanpassingen in de bedrijfsopvolgingsregelingen (de doorschuifregeling (DSR) voor de inkomstenbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voor de schenk- en erfbelasting) worden doorgezet. Het gaat onder meer om het tegengaan van zogenoemde ‘rollatorinvesteringen’ en ‘dubbel-BOR-constructies’ en om de beperking van de regelingen tot gewone aandelenbelangen van minimaal 5%. Daarnaast wordt de toepassing bij bedrijfspanden verduidelijkt en krijgen ondernemers meer flexibiliteit bij herstructureringen binnen de bezit- en voortzettingstermijn.

Loonheffingen

Ontwikkelingen rondom schijnzelfstandigheid

Op 12 september jl. is het Besluit Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties (Besluit VBA) in internetconsultatie gegaan. Dit besluit is een nadere uitwerking van het voorstel voor de Wet VBAR dat op 7 juli jl. bij de Tweede Kamer is ingediend. Het besluit beoogt om het voor de praktijk makkelijker te maken om te beoordelen of er sprake is van schijnzelfstandigheid.

Volgens het Besluit VBA duiden de volgende omstandigheden op werkinhoudelijke en organisatorische sturing:

a. de werkgevende is bevoegd om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen;

b. de werkgevende heeft de mogelijkheid om de werkzaamheden van de werkende te controleren en is bevoegd om op basis daarvan in te grijpen;

c. de werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende;

d. de werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie, en;

e. de werkende soortgelijke werkzaamheden verricht als andere werknemers.

De volgende omstandigheid duiden op juist werken voor eigen rekening en risico:

a. de financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden liggen bij de werkende;

b. de werkende zorgt voor een herkenbare en zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden;

c. de werkende is in het bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is;

d. er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week, en;

e. er is sprake is van kenmerken van degene die de arbeid verricht die wijzen op ondernemerschap voor soortgelijke werkzaamheden.

Tussen deze omstandigheden dient een afweging te worden gemaakt. Daarnaast dient gekeken te worden naar het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd en de hoogte van de beloning.

Of de Wet VBAR en het Besluit VBA in werking zullen treden, hangt (mede) af van de het verloop van de komende verkiezingen voor de Tweede Kamer op 29 oktober a.s. Dat geldt eveneens voor de Zelfstandigenwet, die beoogt een alternatief te zijn voor de Wet VBAR. Verwacht mag worden dat de Belastingdienst bij de lopende handhaving op schijnzelfstandigheid acht zal slaan op de elementen zoals genoemd in het Besluit VBA.

Invoering pseudo-eindheffing ter normering van het gebruik van zakelijke personenauto

Vanaf 1 januari 2027 zal voor zakelijke personen- en bestelauto’s met een verbrandingsmotor een extra heffing gelden. Deze heffing komt bovenop de reguliere loonbelasting die werknemers al betalen voor privégebruik van hun auto van de zaak (ofwel, de bijtelling). Deze heffing komt volledig voor rekening van de werkgevers en is een extra kostenpost. De extra heffing geldt in eerste instantie alleen voor voertuigen die ná 1 januari 2027 voor het eerst aan een werknemers ter beschikking zijn gesteld en die door de werknemer ook privé worden gebruikt. Voor auto's die vóór 2027 ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangsrechtstermijn tot 2030.

De extra heffing bedraagt 12% van de cataloguswaarde van de auto. Een voorbeeld ter verduidelijking:

  1. Catalogusprijs: € 50.000
  2. Extra heffing voor de werkgever: 12% van € 50.000 is € 6.000 per jaar (per medewerker).

Medewerkersparticipatie startups en scale-ups

In de Voorjaarsnota was reeds aangekondigd dat het kabinet voornemens is om per 2027 een nieuwe regeling te introduceren om medewerkersparticipatie bij startups en scale-ups te stimuleren. Belasting wordt dan pas geheven wanneer de aandelenopties daadwerkelijk worden verkocht. Ook gaat de belastingdruk omlaag: slechts 65% van de waarde telt mee als belastbaar inkomen, waardoor het effectieve tarief daalt van 49,5% naar 32,17%.

Vennootschapsbelasting

MIA

Zoals reeds aangekondigd in de Voorjaarsnota, wordt het budget voor de milieu-investeringsaftrek (MIA) gaat met € 35 miljoen omhoog. Deze extra ruimte wordt betaald uit de VAMIL-reserve, een andere milieuregeling die de afgelopen jaren nauwelijks volledig is benut. Daarmee wil het kabinet duurzame investeringen verder stimuleren.

Aftrekbeperking gemengde kosten

Uit de Fiscale Verzamelwet 2026 volgt dat de aftrekbeperking voor gemengde kosten wordt aangepast. Momenteel wordt hiervoor aangesloten bij het brede loonbegrip uit de loonbelasting, wat sinds de invoering van de werkkostenregeling ingewikkeld is en tot een te ruime grondslag kan leiden. Per 2026 wordt gekeken naar het loon waarover daadwerkelijk loonbelasting is ingehouden, zodat de regeling beter aansluit bij de praktijk.

Verlenging overgangsmaatregel fonds voor gemene rekening

De definitie van het fonds voor gemene rekening (FGR) is per 2025 gewijzigd. Deze wijziging heeft geleid tot een aantal knelpunten voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst, omdat bepaalde lichamen onder de gewijzigde definitie niet als fiscaal transparant worden aangemerkt. Er wordt daarom een overgangsmaatregel voorgesteld waarmee bepaalde fondsen op verzoek de fiscale behandeling zoals die gold tot en met 2024, kunnen voortzetten in 2025 en 2026. Intussen zal worden bezien of -en hoe- de FGR-definitie opnieuw kan worden gewijzigd om de knelpunten weg te nemen.

Open norm doorstroomvennootschappen

Wanneer een doorstroomvennootschap, een vennootschap die vrijwel alleen passieve inkomsten zoals rente en royalty’s doorgeeft, niet voldoende eigen vermogen aanhoudt (de zogenoemde ‘eigenvermogenseis’), vervalt onder meer het recht op verrekening van bronbelasting en wordt informatie gedeeld met de bronlanden. Het kabinet is voornemens de deze eigenvermogeneis los te laten. In plaats daarvan komt er een open norm voor ‘passend eigen vermogen’, waarmee de bestaande safe harbour vervalt. Op de voorgenomen wijziging wordt echter (nog) niet ingegaan in het Belastingplan 2026.

Wet minimumbelasting 2024

In het kader van het Belastingplan 2026 worden worden opnieuw enkele wijzigingen voorgesteld in de Wet minimumbelasting 2024 om deze in lijn te brengen met recente uitgangspunten van de OESO. Daarnaast is een wetsvoorstel gedaan voor de implementatie van DAC9. Deze Europese richtlijn maakt het mogelijk dat multinationals hun zogenoemde ‘bijheffingsinformatie’ centraal in één EU-lidstaat indienen, wat de administratieve lasten moet verlagen.

Recente ontwikkelingen renteaftrek

In een recente zaak van Hans Anders heeft de Hoge Raad bevestigd dat renteaftrek op aandeelhoudersleningen bij overnames kan worden geweigerd wanneer sprake is van een kunstmatige constructie. Bij de overname in 2011 werd rente betaald aan aandeelhouders die als financier optraden, maar de rechter oordeelde dat dit vooral was opgezet om belasting te besparen (fraus legis). Deze uitspraak onderstreept dat de Belastingdienst en de rechter streng kijken naar de zakelijke motieven achter overnamefinanciering. Voor private equity en andere investeerders betekent dit dat structuren goed onderbouwd moeten zijn om renteaftrek in stand te houden.

Omzetbelasting

Herzieningsregeling vastgoeddiensten

Per 1 januari 2026 gaat een herzieningsregeling gelden voor bepaalde diensten aan onroerend zaken, de zogenoemde ‘onroerende investeringsdiensten’. Dit houdt in dat de eerder afgetrokken btw mogelijk moet worden gecorrigeerd wanneer het gebruik van het vastgoed binnen vijf jaar verandert. De regeling geldt voor vastgoeddiensten met een waarde vanaf € 30.000. Deze maatregel was reeds onderdeel van het Belastingplan 2025. Met deze maatregel wil de wetgever voorkomen dat kortdurende belaste verhuur wordt gebruikt voor belastingbesparende structureren. De maatregel zal waarschijnlijk tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers leiden.

Tarief hotels, pensions en vakantieverblijven

Het was reeds aangekondigd dat het verlaagde btw-tarief van 9% voor overnachtingen in hotels, pensions en vakantieverblijven verdwijnt. Vanaf 1 januari 2026 geldt hiervoor het algemene tarief van 21%. Om te voorkomen dat reserveringen vooruitlopend op deze wijziging nog tegen 9% worden afgerekend, bestaat er reeds een overgangsregeling die bepaalt dat ook reeds in 2025 geboekte en betaalde overnachtingen in 2026 onder het 21%-tarief vallen.

De eerder geplande verhoging van het btw-tarief voor cultuur, media en sport van 9% naar 21% gaat niet door. Daarmee vervalt ook de toegezegde compensatie voor scholen voor de btw op leermiddelen.

Bezwaar nihilaangifte

Tot nu toe was het onzeker of bezwaar mogelijk was tegen een btw-aangifte die op nihil uitkomt. De eerder gepubliceerde Fiscale Verzamelwet 2026 verduidelijkt dit: er kan in zulke gevallen wel bezwaar en beroep worden ingesteld.

Procedure overgang van een algemeenheid van goederen

De Advocaat-Generaal (A-G) heeft in 2024 geconcludeerd dat de overdracht van verhuurd vastgoed door een projectontwikkelaar wél kan kwalificeren als een overgang van een algemeenheid van goederen (artikel 37d van de Wet OB). Daarbij moet volgens de A-G worden gekeken naar het object van de overdracht, en niet naar de intentie van de ondernemer. Dit kan in bepaalde situaties gunstig uitpakken, omdat dan geen btw verschuldigd is over de verkoopprijs (maar alleen over de bouwkosten). Het arrest van de Hoge Raad wordt dit najaar verwacht.

Overdrachtsbelasting

Tarief beleggingswoningen

Zoals reeds aangekondigd in het Belastingplan 2025, wordt per 1 januari 2026 een nieuw algemeen overdrachtsbelastingtarief van 8% ingevoerd. Dit tarief zal gelden voor woningen die niet als hoofdverblijf worden gebruikt, zoals vakantie- en beleggingswoningen. Voor bedrijfspanden en andere niet-woningen blijft het tarief 10,4%. Wie een woning koopt om er zelf te gaan wonen, blijft het verlaagde tarief van 2% betalen.

Startersvrijstelling

De startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting gaat omhoog. Kopers tussen 18 en 35 jaar die hun eerste woning kopen om er zelf te gaan wonen, betalen vanaf 2026 geen overdrachtsbelasting bij een aankoopprijs tot € 555.000.

Splitsingsvrijstelling

Met ingang van 1 juli 2025 zijn de voorwaarden van de splitsingsvrijstelling ingrijpend gewijzigd. De nieuwe regels kennen strengere eisen: vastgoed moet onderdeel zijn van een onderneming, welke vervolgens drie jaar wordt voortgezet. De aandeelhouders dienen daarnaast een gelijkwaardig belang te verkrijgen en dit drie jaar behouden. Beleggingsvastgoed valt in beginsel buiten de vrijstelling. Alleen bij ruziesplitsingen geldt een uitzondering: daar gelden de zogenoemde ondernemingseis en voortzettingseis niet. In de praktijk is het daarmee lastiger geworden om vastgoedvennootschappen zonder heffing van overdrachtsbelasting te herstructureren.

Meer info?

Mocht u vragen hebben met betrekking tot de gevolgen van de (beoogde) wijzigingen voor uw onderneming, neem dan gerust contact met ons op. Boris Emmerig, Demi van Zantvoort, Peter van Velthoven en Nienke de Louwere helpen u graag verder!

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief