Nieuws

Kwartaalupdate franchise 2025 (1/4 en 2/4)

Gepubliceerd op 9 sep 2025

Franchise kwartaalupdate 2025

Deze update omvat een selectie van uitspraken op het gebied van franchise die in het eerste en tweede kwartaal van 2025 op www.rechtspraak.nl zijn gepubliceerd. Elke uitspraak is voorzien van een korte toelichting met tips en lessen voor de praktijk en een link naar de volledige uitspraak.

Waar ging de zaak over?

In deze zaak was naast een franchiseovereenkomst ook een huurovereenkomst gesloten. De franchisenemer liet betalingsachterstanden ontstaan ten aanzien van zowel de franchiseovereenkomst als de huurovereenkomst. De franchisegever ontbond bij brief van 12 februari 2025 beide overeenkomsten. Na een kort geding procedure volgde deze bodemprocedure.

De rechtbank overwoog dat de franchisegever de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk kon ontbinden. Op grond van de wet moet de ontbinding van een huurovereenkomst op basis van tekortkomingen van een huurder door de rechter gebeuren. De rechtbank “omzeilde” deze complicatie echter door te constateren dat de franchisenemer had berust in het einde van de huurovereenkomst. Daarbij overwoog de rechtbank dat de franchisenemer ook eigenlijk niets meer aan het gehuurde had. De franchiseovereenkomst was komen te eindigen en het gehuurde had een beperkte bestemming. Volgens de bestemming in de huurovereenkomst was het gehuurde enkel bestemd voor exploitatie van de franchiseformule.

Daarnaast speelden diverse andere vorderingen een rol, waaronder de vordering van de franchisenemer tot betaling van een goodwillvergoeding. De wet bepaalt dat een franchiseovereenkomst in ieder geval een bepaling bevat over vergoeding van goodwill die redelijkerwijs aan de franchisenemer valt toe te rekenen. De in de franchiseovereenkomst opgenomen uitsluiting van aanspraken op goodwill was dan ook ongeldig. Deze vordering werd echter afgewezen omdat de franchisenemer de gestelde goodwill niet had onderbouwd.

Commentaar

Wanneer, zoals vaker het geval is, sprake is van zowel een franchiseovereenkomst als huurovereenkomst is sprake van samenloop (art. 6:215 BW). Het uitgangspunt van de wet houdt in dat de bepalingen van beide overeenkomsten naast elkaar bestaan, tenzij die bepalingen niet verenigbaar met elkaar zijn. Dit kan tot complicaties leiden. Een huurovereenkomst kan nu eenmaal niet buitengerechtelijk worden ontbonden op grond van “wanprestatie” van de franchisenemer. De franchisegever kan wel, ook achteraf, toestemming aan de kantonrechter vragen voor goedkeuring van een afwijkend beding. Zo’n afwijkend beding kan bijvoorbeeld inhouden dat de huurovereenkomst eindigt zodra de franchiseovereenkomst eindigt. Bij een kleine franchisenemer wordt deze goedkeuring niet altijd verleend. In deze zaak was van een dergelijke goedkeuring geen sprake.

De rechtbank lost dit uiteindelijk praktisch en creatief op door te overwegen dat de franchisenemer met de ontbinding akkoord is gegaan. Voor wat betreft de beperkte bestemming (het gehuurde mag alleen worden gebruikt voor de franchiseformule): in de rechtspraak wordt meestal geoordeeld dat in het kader van een indeplaatsstelling geen beroep kan worden gedaan op een bestemming die beperkt is tot exploitatie van een bepaalde franchiseformule.

Bijzonder aan de wettelijke regeling over goodwill (art. 7:920 lid 1 sub b BW) is dat de franchiseovereenkomst een bepaling moet bevatten over goodwill die aan de franchisenemer toekomt. De wet bepaalt alleen niet hoe deze berekend moet worden. In dit geval werd niet aan discussie hierover toegekomen doordat de franchisenemer simpelweg te weinig had aangevoerd.

Les voor de praktijk

Als een franchisegever zowel een franchiseovereenkomst sluit als een (onder)huurovereenkomst is het van belang om goede afspraken te maken over deze ‘samenloop’.

Is het de bedoeling dat beide overeenkomsten gelijktijdig eindigen? Zo ja, dan kunnen partijen dit met elkaar afspreken middels voornoemd afwijkend beding. Omdat partijen hiermee afwijken van het huurrecht is toestemming van de kantonrechter noodzakelijk. In de praktijk gaat dit met enige regelmaat niet goed doordat deze koppeling contractueel niet goed wordt vastgelegd dan wel de toestemming niet (tijdig) wordt verzocht. Een franchisegever is aan zet om dit goed te regelen.

Waar ging de zaak over?

Albert Heijn besluit medio 2022 een nieuw concept te lanceren gericht op de bezorging van kant-en-klaarmaaltijden: 'Maaltijd Thuis'.

Albert Heijn is het niet eens met haar franchisenemers dat deze formule zou kwalificeren als een afgeleide formule (bedoeld in de Wet franchise) als gevolg waarvan het instemmingsrecht van toepassing is.

De rechtbank beantwoordt onder meer de volgende vragen:

1. Is 'Maaltijd Thuis' een afgeleide formule?

Ja. Het concept Maaltijd Thuis van Albert Heijn vertoont qua gevoel en uitstraling sterke gelijkenissen en roept daardoor sterke associaties op met de franchiseformule van Albert Heijn nu o.a. gebruik wordt gemaakt van dezelfde handelsnaam en logo. Ook gaat het om dezelfde kant-en-klare producten.

2. Was instemming van franchisenemers vooraf vereist?

Ja. Nu sprake is van een afgeleide formule en de introductie hiervan impact kan hebben op de omzet van franchisenemers had Albert Heijn als franchisegever vóór de introductie van Maaltijd Thuis de instemming van de franchisenemers moeten verkrijgen. Het precieze percentage van de verwachtte omzetdaling is niet relevant nu er (nog) geen afspraken bestonden over drempelbedragen. Daardoor is het drempelbedrag nihil.

Dit laatste raakt meteen de volgende vraag:

3. Heeft de Vereniging van Albert Heijn Franchisenemers zich als een goed franchisenemer gedragen in het kader van de onderhandelingen over het instemmingsrecht?

Nee. De vereniging van franchisenemers heeft zich niet als een goed franchisenemer gedragen door de wijze waarop zij zich heeft opgesteld in de onderhandelingen over de hoogte van het drempelbedrag.

Les voor de praktijk

Een franchisegever doet er goed aan om drempelwaarden af te spreken en voorafgaand aan de lancering van een nieuw concept goed te (laten) toetsen of instemming is vereist van (een deel van) haar franchisenemers

Lees de gehele uitspraak hier.

Wat speelde er?

Op 6 april 2023 sloten partijen een franchiseovereenkomst voor de opening van een vestiging in Tanger, Marokko. De franchisenemer betaalde hiervoor € 21.250 als deel van de instapvergoeding. Volgens de franchisenemer had de franchisegever vóór het sluiten van de overeenkomst niet voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, waaronder de standstill-periode. Hij vernietigde daarom de overeenkomst en eiste zijn geld terug. De franchisegever betwistte dit en stelde juist dat de franchisenemer tekortgeschoten was. Zij vorderde nog € 45.000 aan schadevergoeding.

Oordeel

De rechter stelt vast dat de franchisegever de standstill-periode (de wettelijke bedenktijd van 4 weken) en de precontractuele informatieverplichting heeft geschonden door essentiële informatie (zoals ten aanzien van de financiële positie) niet te verstrekken of zelfs bewust achter te houden. Dat is een schending van de wet. De franchisenemer kon de overeenkomst daarom rechtsgeldig vernietigen. Als gevolg daarvan wordt de franchiseovereenkomst geacht nooit te hebben bestaan.

De franchisegever verweert zich nog doordat hij het gebied zou hebben gereserveerd voor de franchisenemer waar een vergoeding tegenover zou moeten staan. De rechter gaat hier niet in mee.

De franchisegever moet de betaalde € 21.250 terugbetalen, maar heeft geen recht op schadevergoeding.

Lessen voor de praktijk

Voor franchisegevers is dit een duidelijke waarschuwing:

• De standstill-periode en bijbehorende informatieverplichtingen zijn absoluut. Essentiële stukken (zoals de franchiseovereenkomst, financiële gegevens en investeringsinformatie) moeten volledig en tijdig worden verstrekt, ongeacht of de franchisenemer daar expliciet om vraagt.

• Een vordering tot schadevergoeding wegens het vrijhouden van een contractgebied houdt geen stand wanneer niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.

Voor de praktijk betekent dit dat franchisegevers hun precontractuele informatievoorziening strak moeten organiseren en documenteren. Alleen zo voorkomen zij dat een overeenkomst later met terugwerkende kracht vernietigd kan worden, met alle financiële gevolgen van dien.

Lees de gehele uitspraak hier.

Wat speelde er?

Een franchisenemer exploiteerde een jeu de boules bar onder de formule van de franchisegever. Na beëindiging van de franchiseovereenkomst ging de franchisenemer zelfstandig verder, onder een nieuwe naam en logo. De franchisegever beriep zich op het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst en stelde dat de franchisenemer hiermee onrechtmatig handelde. Daarnaast stelde zij een inbreuk op handelsnaam en merk. De franchisenemer betwistte dit en eiste op haar beurt nog kickback fees van de franchisegever.

Oordeel

In kort geding dient de rechter een voorlopig oordeel te geven omtrent de rechtsgeldigheid van het non-concurrentiebeding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het non-concurrentiebeding, waarschijnlijk, ongeldig is, omdat niet aannemelijk is dat het onmisbaar is voor de bescherming van knowhow. De voorzieningenrechter weegt daarin mee dat het twijfelachtig is of er sprake is geweest van overdracht van knowhow zoals bedoeld in de Wet franchise.

De franchisenemer mocht dus doorgaan met het exploiteren van een eigen jeu de boules bar. Wel moest zij stoppen met het gebruik van de merknaam, handelsnaam en stijlelementen van de franchiseformule. De nieuwe naam en het nieuwe logo (“The Boules Club”) maakten geen inbreuk op het merk of de handelsnaam van de franchisegever. De vordering van de franchisenemer tot betaling van achterstallige kickback fees werd afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk was dat die vordering bestond.

Lessen voor de praktijk

Voor franchisegevers bevat dit vonnis meerdere belangrijke lessen:

• Non-concurrentiebedingen zijn niet vanzelf geldig. Ze worden streng getoetst: alleen als wordt voldaan aan de wettelijke eisen (waaronder de eis dat het beding aantoonbaar noodzakelijk is om beschermingswaardige knowhow te beschermen), kunnen ze standhouden. Algemeen toegankelijke informatie of stijlelementen vallen zijn onvoldoende om te kunnen spreken over knowhow.

• Zorg voor duidelijke en aantoonbare overdracht van knowhow. Alleen met bewijs dat er daadwerkelijk unieke, beschermenswaardige kennis is overgedragen, kan een beroep op een non-concurrentiebeding slagen.

• Wees alert op de uitstraling van ex-franchisenemers. De franchisenemer in kwestie mag zelfstandig doorgaan, maar moet wel afstand nemen van de uniforme identiteit van de formule. Actief toezicht en afdwinging van het stopzetten van stijlelementen en merknamen blijft daarom essentieel.

Voor franchisegevers betekent dit dat zij vooraf kritisch moeten beoordelen welke knowhow zij echt overdragen en hoe zij die noodzaak tot bescherming kunnen onderbouwen. Non-concurrentie mag geen verkapt middel zijn om concurrentie in het algemeen te beperken.

Lees de gehele uitspraak hier.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief