Nieuws

Ziekenhuis niet aansprakelijk voor schade door gebruik PIP-implantaat

Gepubliceerd op 5 nov. 2020

Header Medische hulpmiddelen 002
Opnieuw is uitspraak gedaan in een zaak over medische aansprakelijkheid voor schade door het gebruik van borstimplantaten van het merk PIP. Over dit onderwerp heeft de Hoge Raad op 19 juni 2020 een prejudiciële beslissing gegeven, waarover wij al eerder een blog schreven. Het Hof ’s-Hertogenbosch had een zaak over dat onderwerp ter behandeling en heeft, alvorens in die zaak uitspraak te doen, op die prejudiciële beslissing gewacht en met inachtneming daarvan onlangs, op 27 oktober 2020, arrest gewezen. In deze blog gaan wij kort in op laatstgenoemde zaak. Aan het arrest van het hof ging een vonnis van de Rechtbank Limburg van 31 mei 2017 vooraf. Bij de vrouw die deze zaak startte, werden op 9 oktober 2003 PIP-borstimplantaten ingebracht. De vrouw had zowel bij de rechtbank als ten overstaan van het hof ten eerste betoogd dat het ziekenhuis aansprakelijk was in verband met een schending van de plicht haar te informeren over het risico op vroegtijdig scheuren en lekken van de prothese. Ten tweede zou aansprakelijkheid volgen uit de omstandigheid dat de PIP-implantaten gebrekkig en dus ongeschikt zijn en dat het gebruik ervan daardoor een toerekenbare tekortkoming oplevert. Het hof volgde deze stellingen echter niet. De vrouw had volgens het hof haar stelling dat in oktober 2003 een normaal, voorzienbaar risico bestond dat de prothesen in kwestie eerder scheuren of lekken dan andere implantaten, onvoldoende onderbouwd. In het dossier was voorts genoegzaam vastgelegd dat de vrouw in 2003 was geïnformeerd over de risico’s van de behandeling. Met betrekking tot de ongeschiktheid van de PIP-implantaten overwoog het hof enerzijds dat de PIP-implantaten, die met industriële siliconengel waren gevuld, weliswaar gebrekkig zijn en dat het gebruik ervan een tekortkoming oplevert, maar anderzijds ook dat die tekortkoming het ziekenhuis niet toe te rekenen is. Ter motivering zocht het hof aansluiting bij de overwegingen uit voornoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 juni 2020. In die zaak vond evenmin toerekening van de tekortkoming plaats. De Hoge Raad wees in die kwestie op de grootschalige en ernstige fraude bij de productie van de PIP-implantaten. Daardoor speelde eventuele (grotere) deskundigheid van de hulpverlener met betrekking tot de ongeschikte zaak geen rol. Daarnaast zou aansprakelijkheid van de hulpverlener leiden tot een grote hoeveelheid, deels omvangrijke, schadeclaims waartegen slechts een beperkte verzekeringsmogelijkheid zou bestaan. Gelet op de overwegingen van de Hoge Raad, oordeelde het hof in de onderhavige kwestie dat er, alles overwegende, geen relevante verschillen zijn tussen deze zaak en de kwestie die heeft geleid tot de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Het hof wees daarom ook de vorderingen van de vrouw op de grondslag van een ongeschikte hulpzaak (artikel 6:77 BW) af. Al met al concludeerde het hof dat niet is vast komen te staan dat het ziekenhuis aansprakelijk is jegens de vrouw. Deze zaak betekent overigens niet dat een hulpverlener niet aansprakelijk kan zijn. Dat pretenderen ook de beslissingen van de Hoge Raad in dit verband niet. Waakzaamheid en je als hulpverlener ervan vergewissen wat de stand van de wetenschap en techniek is (onder meer door middel van het bijhouden van relevante publicaties) blijven dus geboden. Zie over dit onderwerp ook uitgebreid de bijdrage van Rolinka Wijne in het tijdschrift Letsel & Schade: R.P. Wijne, ‘Hoge Raad schept duidelijkheid maar beslist is het nog niet’, L&S 2020/405.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief