Hoge Raad over medische hulpzaken

Over het gebruik van medische hulpzaken, aansprakelijkheid, de Hoge Raad en diens hoogste woord.

Op 19 juni 2020 deed de Hoge Raad uitspraak in twee procedures waarin de vraag naar de aansprakelijkheid van de hulpverlener voor het gebruik van een medische hulpzaak centraal stond. De eerste uitspraak gaat over de aansprakelijkheid van de hulpverlener voor het gebruik van de beruchte ‘PIP-borstimplantaten’. De tweede uitspraak gaat over de aansprakelijkheid van de hulpverlener voor het gebruik van de zogeheten ‘Miragelplombe’, een oculair implantaat.

Met de uitspraken heeft de Hoge Raad verduidelijkt hoe een tekortkoming moet worden beoordeeld als de hulpverlener ter uitvoering van de geneeskundige behandeling van een patiënt gebruik maakt van een of meer medische hulpzaken en de patiënt daarvan schade ondervindt. Ook heeft de Hoge Raad verduidelijkt wanneer van toerekening van zo’n tekortkoming aan de hulpverlener sprake kan zijn.

Wat de tekortkoming betreft, is het uitgangspunt dat een hulpverlener tekortschiet in de nakoming van de op hem rustende verbintenis wanneer hij een zaak gebruikt die krachtens de heersende medische inzichten ongeschikt is voor de uitvoering van een (andere) verbintenis en/of in strijd is met de wettelijke eisen. Voor de hulpverlener is dus van belang een zaak te gebruiken die volgens de heersende medische inzichten geschikt is en voldoet aan de op dat moment geldende wettelijke normen.

Van een tekortkoming kan echter niet worden gesproken wanneer de hulpverlener bij de behandeling van de patiënt een hulpzaak gebruikt ten tijde waarvan (objectief) niet kenbaar was – niemand wist het en de hulpverlener dus ook niet – dat de zaak behept was met een schadelijke eigenschap. In termen van productaansprakelijkheid wordt aldus het ontwikkelingsrisicoverweer bij de beoordeling van de tekortkoming betrokken.

Wat de toerekening betreft, is het uitgangspunt dat een tekortkoming van de hulpverlener door het gebruik van een ongeschikte zaak hem wordt toegerekend, wat hem schadeplichtig maakt. Dat is alleen anders indien dat in een bepaald geval, in het licht van de in het artikel genoemde omstandigheden, onredelijk is. Dat laatste kan bijvoorbeeld het geval zal zijn als door de fabrikant van de medische hulpzaak op grote schaal fraude is gepleegd. Ook de onmogelijkheid voor de hulpverlener om zich goed te verzekeren tegen een hausse aan schadeclaims kan een omstandigheid zijn die – in combinatie met de onmogelijkheid regres te nemen op een producent – leidt tot het oordeel dat toerekening van de tekortkoming onredelijk is.

Let wel, de opvattingen over welke omstandigheden reden zijn voor toerekening en welke niet zijn niet ‘set in stone’. De Hoge Raad heeft richting gegeven en in beide zaken geoordeeld dat aansprakelijkheid moet worden afgewezen, maar feitenrechters kunnen in een andere zaak anders beslissen. Het is van belang de wetenschappelijke literatuur over medische aansprakelijkheid goed bij te houden, de verzekering zo compleet mogelijk in te richten en heldere afspraken te maken met de producent over een eventueel regres. Uiteraard kan Holla u daarin bijstaan.