UBO-wetgeving blijft (vooralsnog) van kracht!

Sinds 27 september 2020 is het mogelijk voor vennootschappen om hun Ultimate Beneficial Owner(s) (”UBO”) te registeren in het UBO-register. Bij het registreren van de UBO’s moeten er een aantal persoonsgegevens worden opgegeven. Een deel van die gegevens is voor iedereen toegankelijk via de Kamer van Koophandel, namelijk: naam, geboortemaand en -jaar, land, nationaliteit en de aard en omvang van het door de UBO gehouden belang. Aanvullende gegevens, zoals de geboortedag, het BSN en woonadres, zullen alleen toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten en de Financiële Inlichtingen Eenheid (”FIE”).

Eerder schreven wij een artikel waarin wij concludeerden dat de UBO-registratieplicht om verschillende redenen ongewenst kan zijn, maar wat is de huidige stand van zaken?

Beoordeling UBO-wetgeving op Europees niveau

Op 13 november 2020 zijn er vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (”HvJEU”) over de rechtmatigheid van de UBO-wetgeving. Deze vragen zijn gesteld in het licht van de grondrechten op bescherming van privacy en persoonsgegevens van UBO’s. Het HvJEU heeft zich tot op heden nog niet uitgesproken over de rechtmatigheid van de Europese wetgeving. Tot die tijd blijft de UBO-wetgeving in ieder geval geldend.

Kort geding gestart

De stichting Privacy First was echter van mening dat niet kon worden gewacht op de uitspraak van het HvJEU. Privacy First is begin dit jaar een kort geding gestart waarin zij vorderde de UBO-wetgeving (voorlopig) buiten werking te stellen, buiten toepassing te verklaren of te schorsen. Privacy First heeft zich daarbij tegen twee onderdelen van de UBO-wetgeving verzet, namelijk de registratieplicht en de openbaarheid van het UBO-register.

Op 18 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Privacy First afgewezen. De voorzieningenrechter wijst er daarbij onder meer op dat – als het verzoek van Privacy First zou worden toegewezen – niet langer voldaan kan worden aan de verplichting uit de Europese wetgeving tot het inrichten van een nationaal openbaar UBO-register. Bovendien was er voor de voorzieningenrechter in kort geding geen ruimte om de rechtmatigheid van de UBO-wetgeving te toetsen.

Hoger beroep

Privacy First is vervolgens in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. In hoger beroep werd (voorlopige) buitenwerkstelling van de UBO-wetgeving gevraagd tot in ieder geval het moment waarop het HvJEU zich over de kwestie zou hebben uitgelaten. Privacy First trekt echter ook in hoger beroep aan het kortste eind; het Haagse gerechtshof wijst de vordering af.

De Nederlandse rechter kan namelijk niet zonder dat het HvJEU de ongeldigheid van (onderdelen van) de Europese wetgeving heeft vastgesteld, de nationale wetgeving ter implementatie daarvan buiten werking stellen. Op basis van vaste rechtspraak kan de Nederlandse rechter wel de tenuitvoerlegging (tijdelijk) opschorten, in afwachting van een oordeel van het HvJEU over de geldigheid van de Europese wetgeving. Aan die tijdelijke opschorting zijn echter bepaalde voorwaarden verbonden.

Zo moet er ernstige twijfel bestaan over de geldigheid van de wetgeving en moeten er ook vragen zijn gesteld over die geldigheid aan het HvJEU. Daarnaast moet de zaak spoedeisend zijn en moet er voor de verzoeker ‘onherstelbare en ernstige schade’ dreigen. In hoger beroep heeft Privacy First niet (voldoende) gesteld dat de door haar vertegenwoordigde UBO’s – tussen de 1 en 2 miljoen mensen in Nederland – ‘ernstige’ schade dreigen te leiden door de geldende UBO-wetgeving.

Bovendien stelt het gerechtshof dat de Nederlandse wetgever er juist voor heeft gekozen om alle door de Europese UBO-wetgeving opengestelde en optionele privacy-waarborgen te implementeren. Zo is bijvoorbeeld de aanvullende informatie, waaronder het adres, alleen toegankelijk voor de aangewezen bevoegde autoriteit en de FIE. Dit zou volgens het gerechtshof een zekere drempel vormen voor schadetoebrengend gedrag. Daar voegt het gerechtshof aan toe: “zij het meestal niet voor degenen die fraude, ontvoering, chantage, afpersing, geweld, pesterijen of intimidatie voor ogen hebben; zij zullen het adres vaak wel uit andere bron weten te achterhalen.” Een UBO die vreest slachtoffer te worden van crimineel of ontwrichtend handelen, kan een verzoek doen bij de Kamer van Koophandel tot afscherming van de openbare persoonsgegevens.

Het gerechtshof komt dan ook tot het oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat voor de UBO’s ernstige schade als gevolg van openbaarmaking van de UBO-gegevens dreigt. Nog minder aannemelijk is volgens haar dat ernstige schade dreigt als gevolg van de enkele registratie van die gegevens. Het gerechtshof bekrachtigt het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter.

Registreren vóór 27 maart 2022

Kortom, de Nederlandse UBO-wetgeving wordt niet buiten werking gesteld en niet opgeschort. Het valt (nog) niet uit te sluiten dat het HvJEU tot de conclusie zal komen dat het (deels) openbare karakter van het UBO-register wel strijdig is met het privacyrecht. De uitspraak van het HvJEU wordt medio 2022 verwacht.

Tot die tijd zijn bestaande vennootschappen in ieder geval verplicht om voor 27 maart 2022 hun UBO(‘s) te registreren in het UBO-register. Vennootschappen die na 27 september 2020 zijn opgericht, moeten direct bij inschrijving in het handelsregister de UBO(‘s) inschrijven. Het niet tijdig inschrijven van de UBO’s kan leiden tot een boete, taakstraf of zelfs een gevangenisstraf.

Heeft u hulp nodig bij het registreren of kwalificeren van de UBO(‘s)? Onze specialisten helpen u graag bij het voldoen aan de UBO-registratieplicht.

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?