Rechtspraak publiceert “Aanbeveling rekenrente in personenschadezaken”

Wanneer er sprake is van letsel na een ongeval en dit letsel is blijvend, wordt een zaak gelukkig niet tot in den treuren open gehouden. Op een gegeven moment wordt bekeken welke klachten en beperkingen blijvend zijn en wordt er een berekening gemaakt voor de toekomstige schade. De vergoeding voor deze schade wordt dan ook direct ineens uitbetaald.

Deze constructie houdt feitelijk in dat een slachtoffer dan al over een geldbedrag beschikt voor schade die nog niet is geleden. Dit levert voor het slachtoffer in beginsel een voordeel op. Daarom wordt deze toekomstige schade “contant” gemaakt: er wordt rekening gehouden met de rente en de inflatie. Lange tijd is gerekend met 6% rente en 3% inflatie. Inmiddels zijn dit uiteraard totaal geen realistische percentages en speelt er in de praktijk en de literatuur al enige tijd de discussie welke rekenrente wel redelijk is. De reden voor deze discussie is dat de verschillende percentages grote verschillen in de hoogte van de schadevergoeding teweegbrengen. Partijen (zowel de verzekeraar als het slachtoffer) hebben er derhalve belang bij dat voor hen van het meest gunstige scenario wordt uitgegaan.

Er was al een conceptrichtlijn, ontwikkeld door de Letselschaderaad. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren verschillende uitspraken geweest met nieuwe percentages¹. De rechtspraak heeft afgelopen week ook de “aanbeveling rekenrente in personenschadezaken” gepubliceerd. Klik hier voor de aanbeveling. Op dit moment wordt uitgegaan van de volgende percentages:

Periode Rente Inflatie
0 – 5 jaar 0% 1,5%
6 – 20 jaar 1,3% 2%
> 20 jaar 2% 2%

Rechters mogen nog steeds afwijken van de richtlijn, maar de hoop is dat er meer eenheid komt doordat rechters de richtlijn wel volgen. Hopelijk is daarmee ook de discussie tussen partijen beslecht, waardoor een zaak voortvarend kan worden behandeld en afgewikkeld. Vooral voor slachtoffers is dit belangrijk, omdat dit ook voor meer rust kan zorgen. Wat ons betreft derhalve een positieve ontwikkeling.

¹Zie o.a. Rechtbank Midden-Nederland, 25-09-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4559 en Rechtbank Den Haag, 13-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4169