Nieuws
Ontwikkelingen Wmo 2015
Gepubliceerd op 6 apr. 2020
De Wmo 2015 op diverse onderdelen op de schop
In de eerste drie maanden van 2020 zijn maar liefst drie wijzigingsvoorstellen van de Wmo 2015 via internetconsultatie voorgelegd aan het veld. In deze bijdrage brengen wij u op de hoogte van de belangrijkste voorstellen.
De overheid zit niet stil als het gaat om de Wet maatschappelijke ondersteuning (‘Wmo 2015’). In de eerste drie maanden van 2020 zijn maar liefst drie internetconsultaties gepubliceerd. In deze bijdrage praten wij u in het kort bij over de belangrijkste voorgenomen wijzigingen.
Wetsvoorstel resultaatgericht beschikken en vereenvoudigen geschilbeslechting
Op 15 januari 2020 is het wetsvoorstel ‘Resultaatgericht beschikken en vereenvoudigen geschilbeslechting’ ter internetconsultatie voorgelegd. Over het gedeelte dat ziet op de vereenvoudigde geschilbeslechting schreven wij al eerder een blog, waarin ook het takenpakket van gemeenten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt besproken.
Ter uitvoering van hun Wmo 2015-taken hebben sommige gemeenten gekozen voor ‘resultaatgericht werken’. Bij deze vorm van werken geeft de gemeente een beschikking af waarin het resultaat centraal staat, bijvoorbeeld een schoon en leefbaar huis. Dit wordt ook wel ‘resultaatgericht beschikken’ genoemd. Hoe dat resultaat moet worden bereikt – door welke activiteiten en de frequentie daarvan – dienen de cliënt en de (private) aanbieder gezamenlijk vast te stellen. Daarbij staat de gemeente in zekere zin dus buiten de praktische uitvoering van de toegekende voorziening.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 oktober 2018 geoordeeld dat ‘resultaatgericht beschikken’ in strijd is met onder meer het rechtszekerheidsbeginsel als de toekenningsbeschikking slechts een resultaat omvat en niet het aantal uren waarin dat resultaat wordt bereikt. De burger die de toekenningsbeschikking heeft gekregen weet dan namelijk niet, of in ieder geval onvoldoende, waar hij aan toe is en wat hij van de te leveren ondersteuning mag verwachten. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (‘de minister’) meent echter dat resultaatgericht beschikken onder voorwaarden mogelijk moet zijn en wenst deze werkwijze dan ook te verankeren in de Wmo 2015.
Welke wijzigingen brengt het voorstel voor gemeenten?
Ten eerste dient de gemeente op grond van het nieuwe artikel 2.1.3 lid 5 Wmo 2015 in haar verordening vast te stellen welke maatwerkvoorzieningen zich lenen voor resultaatgericht beschikken. Zo zijn woningaanpassingen daarvoor niet geschikt, maar vormen van begeleiding of dagbesteding wel, aldus de toelichting op het wetsvoorstel.
Ten tweede worden de kwaliteitseisen, die reeds op grond van de Wmo 2015 gelden, uitgebreid. Gemeenten moeten inzicht geven in de wijze waarop het gemeentelijk kwaliteitsbeleid wordt opgesteld en geëvalueerd.
Ten derde wordt de toezichthoudende taak van gemeenten geprofessionaliseerd door invoeging van het nieuwe artikel 6.3 Wmo 2015, dat bepaalt dat het college toezichtsinformatie openbaar kan maken, voor zover die informatie is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Daarmee wordt beoogd de naleving van de regelgeving te bevorderen, het publiek inzicht te geven in de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend en wat daarvan de resultaten zijn.
Welke wijzigingen brengt het voorstel voor aanbieders van Wmo-zorg?
Met het voorstel wordt ook beoogd de betrokkenheid van de aanbieders te vergroten. Zo kan de aanbieder een rol gaan spelen in de onderzoeksfase, waarin door het college wordt onderzocht welke behoefte bij de cliënt bestaat en in hoeverre ondersteuning wordt gevonden in het eigen netwerk van cliënt of via een algemene voorziening. Het college stelt de cliënt en de aanbieder in de gelegenheid om samen te beschrijven op welke wijze de benodigde ondersteuning kan worden gegeven, waarbij ook de wijze en de frequentie van de activiteit wordt beschreven. Ook is mogelijk dat de aanbieder en de cliënt, onder regie van het college, direct een ondersteuningsplan opstellen. De uitkomst van de onderzoeksfase (als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 Wmo 2015) wordt gebruikt als onderbouwing voor de toekenningsbeschikking die het college geeft en maakt daarvan expliciet onderdeel uit (het nieuwe artikel 2.3.5 Wmo 2015). Dat is in de praktijk al een gebruikelijke werkwijze, die met het voorstel in de wet wordt vastgelegd.
De minister streeft naar inwerkingtreding van het gehele wetsvoorstel per medio 2021.
Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein
Op grond van de ‘kernwetten’ van het sociaal domein – de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening – dienen gemeenten hun inwoners te voorzien van integrale ondersteuning, ook voor meervoudige problematiek. Om die taak expliciet in de wet te verankeren is op 19 maart 2020 het wetsvoorstel ‘Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein’ ter internetconsultatie aangeboden. Dit voorstel beoogt daarnaast een juridische grondslag te bieden voor de verwerking van persoonsgegevens in dit verband, zoals vereist is op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (‘AVG’). Die grondslag ontbreekt nu en belemmert een integrale aanpak van meervoudige problematiek.
Hoewel ‘meervoudige problematiek’ in het wetsvoorstel niet wordt gedefinieerd omdat dat – aldus de toelichting erop – naar zijn aard en ernst lastig is, gaat het om inwoners die te maken hebben met complexe en gecombineerde problematiek in bijvoorbeeld financiën, zorg, verslavingsproblemen en ontwikkeling van kinderen. Deze kwetsbare groep komt nu vaak pas in beeld bij instanties als sprake is van overlast, geweld en/of criminaliteit.
Hoe ziet de integrale aanpak van meervoudige problematiek er precies uit?
Vooreerst wordt in de Wmo 2015 het nieuwe artikel 2.2.5 ingevoegd, op grond waarvan het college een meldpunt moet instellen waar zorgen over het welzijn, de zelfredzaamheid, de participatie of de gezondheid van zijn ingezetenen kunnen worden gemeld. De meeste gemeenten kennen al zo een meldpunt, dat nu dus verplicht wordt.
Ook wordt voorgesteld de nieuwe paragraaf ‘3a. Integrale en gecoördineerde aanpak’ in te voegen. De systematiek daarvan is als volgt. Wanneer de gemeente een melding binnenkrijgt, start, zoals gebruikelijk is op grond van artikel 2.3.2 Wmo 2015, de ‘onderzoeksfase’. Daarin wordt door het college onderzocht welke problematiek er speelt en, op grond van het nieuwe artikel 2.3a.1 Wmo 2015, ook welke hulp uit het sociaal domein (nog meer) zou kunnen worden verleend. In dat verband mag de medewerker die het onderzoek uitvoert aan de cliënt vragen stellen en voorstellen doen die hij nodig acht op basis van zijn eigen observatie en professionaliteit, een en ander met een zo min mogelijk grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de cliënt. Weigert de cliënt te antwoorden? Dan wordt die weigering gerespecteerd.
In het geval van ‘ernstige problematiek’, waarbij een betrokken instantie of professional de noodzaak van een integrale aanpak signaleert, kan het college, op grond van het nieuwe artikel 2.3a.4 Wmo 2015 overgaan tot het onderzoek, voor zover mogelijk in samenspraak met de cliënt. Daarbij dient het college de cliënt te informeren over zijn rechten, onder meer op grond van de AVG. Als de cliënt verzoekt de gegevensverwerking te stoppen, zal het college moeten motiveren waarom het belang van de integrale aanpak de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokken cliënt(en) rechtvaardigt. Daarmee kan de weigering van een cliënt om mee te werken dus worden gepasseerd.
Als naar het oordeel van het college meerdere diensten uit het sociaal domein (dat wil zeggen: uit meer dan één van de genoemde ‘kernwetten’) moeten worden verleend, stelt het college, op grond van het nieuwe artikel 2.3a.2 Wmo 2015, een werkplan op. Dat gaat in samenspraak met de cliënt. Het college draagt op grond van het nieuwe artikel 2.3a.3 Wmo 2015 zorg voor coördinatie in de uitvoering van het werkplan en wijst daartoe in het werkplan een coördinator aan. Die coördinator kan de cliënt zelf, een betrokken partij of een gemeenteambtenaar zijn, maar niet een inhoudelijke hulp- of zorgverlener.
Grondslag voor gegevensverwerkingen
Als gezegd beoogt het wetsvoorstel ook de gegevensverwerking ten behoeve van de integrale aanpak te regelen door middel van een wijziging van paragraaf 4 van de Wmo 2015 (de nieuwe artikelen 5.4.1 en verder Wmo 2015). Om de gegevensverwerking rechtmatig te laten geschieden – conform artikel 6 lid 1 sub e AVG – kent het wetsvoorstel aan het college de expliciete taak van integrale aanpak van meervoudige problematiek toe. Ook voorziet het wetsvoorstel in een uitzondering op het verbod op verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens en gegevens van strafrechtelijke aard. Bovendien creëert het wetsvoorstel een grondslag als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub c AVG, waarmee een partij op verzoek van het college zijn ambts- of beroepsgeheim moet doorbreken ten aanzien van dat college. Daarbij geldt steeds de noodzakelijkheidseis: het beroepsgeheim wordt slechts doorbroken voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de taken van het college op grond van de Wmo 2015. Daarbij ligt de afweging om al dan niet informatie te delen bij de verstrekkende partij. In de toelichting wordt echter geen voorbeeld gegeven van een situatie waarin verstrekking van gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van het college.
Blijkens de toelichting wordt met het wetsvoorstel de taak van integrale aanpak voor gemeenten in de wet verankerd. Toch lijkt de gemeenteambtenaar die het onderzoek uitvoert zich in aanzienlijke mate te begeven op het gebied van de hulpverlening. De regeling wordt verder uitgerust met grondslagen ten behoeve van (vergaande) rechtmatige gegevensverwerking. Ongetwijfeld zullen de Autoriteit Persoonsgegevens en andere (privacy)waakhonden hier kritisch naar kijken.
Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015
In dit wetsvoorstel, dat op 23 maart 2020 ter internetconsultatie werd gepubliceerd, staat de inkoop van zorg of andere met de Jeugdwet of Wmo 2015 verband houdende diensten centraal. De uitvoering van de werkzaamheden op het gebied van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning laten gemeenten doorgaans immers verrichten door derden, op basis van overeenkomsten of subsidies. Bij de inkoop van vormen van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning zullen gemeenten hun opdrachten vaak moeten aanbesteden, conform de regels van de Aanbestedingswet 2012, die gebaseerd is op de Aanbestedingsrichtlijn van de Europese Unie. De minister meent dat er geen significante belangstelling vanuit het buitenland is voor uitvoering van de diensten in het sociaal domein. Reden om dergelijke diensten van de Aanbestedingsrichtlijn uit te zonderen. Een wijziging van een Europese richtlijn is echter een langdurig proces. Daarom beoogt dit wetsvoorstel de uitvoeringslasten van aanbestedingsprocedures voor gemeenten (alvast) te verlichten.
Aanbestedingsprocedures
Op grond van de Aanbestedingswet 2012 dienen aanbestedende diensten, in dit geval gemeenten, overheidsopdrachten te gunnen aan aanbieders met de economisch meest voordelige inschrijving (‘emvi’), bijvoorbeeld op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. Op grond van die wet is het ook mogelijk te gunnen op basis van het snellere ‘verlichte regime’. Dan geldt de verplichting om te gunnen op basis van het emvi-criterium niet. Momenteel verplichten de artikelen 2.11 Jeugdwet en 2.6.4 Wmo 2015 gemeenten echter om deze diensten te gunnen op basis van het emvi-criterium, ongeacht het regime dat zij volgen. Dit vereiste van het emvi-criterium impliceert dat een aanbestedingsprocedure met inschrijving wordt ingericht, waarin aanbieders offertes moeten opmaken die gemeenten vervolgens moeten beoordelen. Die gang van zaken is naar het oordeel van de minister onwenselijk. Het kan namelijk de voorkeur hebben om aanbestedingsprocedures in te richten op grond waarvan aanbieders die aan vooraf bekendgemaakte geschiktheids- en/of selectiecriteria voldoen een contract krijgen. Mochten te veel aanbieders zich inschrijven, dan kan de gemeente de aanbieders kiezen die als beste uit de bus komen. In dat verband schrapt dit wetsvoorstel het emvi-criterium uit artikel 2.11 Jeugdwet en artikel 2.6.4 Wmo 2015.
‘Open house’-procedures
Uit de toelichting op het wijzigingsvoorstel volgt dat de minister hoopt dat gemeenten het gebruik van ‘open-house’-procedures gaan verminderen. Een ‘open house’-procedure houdt in dat iedere aanbieder die aan vooraf door de gemeente gestelde criteria voldoet en voor de door de gemeente bekendgemaakte tarieven wil werken, een contract krijgt. [1] De gemeente selecteert dan niet, waardoor van aanbesteding geen sprake is en de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is. Dat is naar het oordeel van de minister onwenselijk. Gemeenten kunnen dan geen selectie uitvoeren en hebben een zware taak aan contractmanagement. Bovendien schrijven ‘geregeld’ te veel aanbieders in, waardoor zij geen zekerheid hebben over de zorg die zij onder hun contract zullen kunnen leveren.
Tot slot
Al met al zit er genoeg ‘in de pijplijn’ om de Wmo 2015 en daaraan gerelateerde wetten te wijzigen en te versterken. Heeft u vragen over de Wmo 2015, de Jeugdwet en/of anderszins over het sociaal domein, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Jacqueline, Sofie of Jeffrey.
[1] Zie bijvoorbeeld Rb Den Haag 11 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11096.
Meld je aan voor onze nieuwsbrief
Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.