Nieuws

Verwijzing na Fjordenpaarden-arrest: hoe om te gaan met het wegvallen van het onderscheid tussen een primaire dekkingsomschrijving en een preventieve garantieclausule?

Gepubliceerd op 18 mrt 2025

Onze mensen

I Stock 1058852204

Verwijzing na Fjordenpaarden-arrest: hoe om te gaan met het wegvallen van het onderscheid tussen een primaire dekkingsomschrijving en een preventieve garantieclausule?

Het arrest van 16 februari 2024

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 februari 2024 geoordeeld dat het onderscheid tussen de primaire dekkingsomschrijving en de preventieve garantieclausule wordt losgelaten. Voortaan zal bij de beoordeling of een beroep op een polisvoorwaarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wegens het ontbreken van causaal verband steeds aan de hand van door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten moeten worden bekeken of een dergelijk beroep kan slagen.

De Hoge Raad heeft onder andere de volgende gezichtspunten genoemd die van belang kunnen zijn:

  • in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;
  • in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;
  • in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt.

Tevens noemde de Hoge Raad dat van belang kan zijn dat een verzekerde willens en wetens de voorwaarde van de verzekeringsclausule had geschonden mee kan brengen dat de verzekeraar zich op niet-naleving van de verzekeringsclausule kan beroepen, ook indien het causaal verband ontbreekt.

De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere beoordeling en behandeling.

Het arrest van 5 november 2024

In het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 5 november 2024 draait het om de vraag of appellant, de verzekeraar, dekking kon weigeren voor de aansprakelijkheid van geïntimeerde, een manegehouder, voor schade veroorzaakt door een gevallen ruiter. Geïntimeerde heeft niet voldaan aan een specifieke dekkingsvoorwaarde die vereiste dat bij de verhuur van rijpaarden zowel de instructeurs als de huurders over de juiste diploma’s moesten beschikken. Vast staat dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Geïntimeerde voert aan dat het beroep van appellant naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als de betrokken begeleidster gediplomeerd was en de ruiter de vereiste documenten had.

Artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een regel uit een overeenkomst niet van toepassing is als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof oordeelt dat appellant zich kon beroepen op de verhuurclausule, mede omdat appellant tijdens de looptijd van de verzekering het belang van deze clausule herhaaldelijk had benadrukt en deze clausule bij eerdere schadegevallen had toegepast. De voorgeschiedenis van de polis en de verhuurclausule toonden aan dat geïntimeerde zich bewust moest zijn van de eisen van de verhuurclausule, aldus het hof. Appellant had volgens het hof een duidelijk belang bij de verhuurclausule vanwege de risico's die verbonden zijn aan paardrijden. De clausule was bedoeld om de risico's van ongevallen en schade te verminderen. Het hof overweegt dat een gediplomeerd instructeur de ruiters beter zou kunnen voorbereiden en de risico’s zou kunnen beperken.

Geïntimeerde heeft naar oordeel van het hof niet aangetoond dat hij voldeed aan de eisen van de verhuurclausule. De vraag die dient te worden beantwoord is of het ongeval zich ook zou hebben voorgedaan als begeleider en ruiter wél over de vereiste kwalificaties beschikten. De stelplicht en bewijslast van deze stelling rusten op geïntimeerde, omdat hij in het kader van zijn beroep op artikel 6:248 lid 2 BW aanvoert dat causaal verband tussen de vereiste kwaliteiten bij beiden en het ongeval ontbreekt. Geïntimeerde heeft naar het oordeel van het gerechtshof geen specifiek bewijs geleverd dat het ongeval hoe dan ook zou hebben plaatsgevonden.

Daarnaast stelt geïntimeerde dat appellant wist welke activiteiten in zijn manege plaatsvonden en dat de dekking daarop had moeten aansluiten. Echter, de verhuurclausule was volgens het hof duidelijk en geïntimeerde wist welke activiteiten verzekerd waren. Naar oordeel van het hof was appellant niet verplicht om geïntimeerde ongevraagd te informeren over de dekking voor activiteiten buiten de polis. Het hoger beroep slaagt en de vorderingen van geïntimeerde worden afgewezen.

Conclusie

Opvallend is dat het hof de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten niet concreet lijkt toe te passen. Daarmee is op voorhand niet duidelijk welke aspecten de rechter meeneemt in de beoordeling of een beroep op een verzekeringsclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In ieder geval dient de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval te beoordelen of een beroep op een dergelijk beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief