Zorg en toezicht

De nieuwe regels voor intern toezicht in de zorgorganisatie: geen getrapt toezicht meer?

Update 21 juli 2020: Holla Advocaten heeft gereageerd op het hieronder besproken voorstel voor het Uitvoeringsbesluit Wtza, dat ter internetconsultatie was gepubliceerd. Klik hier om die reactie te lezen.

Inleiding
Op 11 februari jl. heeft de Tweede Kamer met algemene stemmen de wetsvoorstellen Wet toetreding zorgaanbieders (‘Wtza’) en Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders (‘AWtza’) aangenomen (hierna samen: ‘Wtza’). De wetsvoorstellen zijn momenteel nog in behandeling bij de Eerste Kamer. Met deze wetsvoorstellen wordt beoogd het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (‘IGJ’) op zorgaanbieders te verbeteren. Ook wordt met de nieuwe wetten beoogd de bewustwording te vergroten over de (kwaliteits)eisen die aan de zorgverlening zijn gesteld en de verantwoordelijkheid die zorgaanbieders hiervoor dragen. Eerder schreven wij al over de belangrijkste veranderingen voor zorgaanbieders die de Wtza met zich brengt.

In eerste instantie werd verwacht dat de Wtza per 1 januari 2021 in werking zou treden. Vanwege de coronacrisis is echter later met de voorbereiding van de aan de Wtza gelieerde (nadere) regelgeving begonnen. Deze nadere regelgeving betreffen het Uitvoeringsbesluit Wtza en de voorgenomen wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG. In dit artikel staat het Uitvoeringsbesluit Wtza centraal. De verwachte datum van inwerkingtreding van de Wtza is nu 1 juli 2021. In verband met deze verwachte datum van inwerkingtreding is op 26 mei jl. het concept van het Uitvoeringsbesluit Wtza ter consultatie gepubliceerd. In het Uitvoeringsbesluit Wtza staan, anders dan in het momenteel geldende Uitvoeringsbesluit WTZi, meer regels voor de (interne) governance van een zorgorganisatie, waaronder het intern toezicht. De eisen uit het Uitvoeringsbesluit Wtza voor het intern toezicht worden in dit artikel uitgelicht.

De eisen aan intern toezicht volgens de Wtza

Zorgaanbieder

De Wtza richt zich tot de ‘zorgaanbieder’ en de ‘instelling’. Een zorgaanbieder is ofwel een ‘instelling’, ofwel een ‘solistisch werkende zorgverlener’. Met dit begrippenkader wordt aangesloten bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (‘Wkkgz’).

De bestuursstructuur op grond van de Wtza: geen getrapt toezicht meer toegestaan!

Artikel 3 lid 1 Wtza bepaalt dat een zorgaanbieder, die op grond van de Wtza een zogenaamde toelatingsvergunning moet hebben, dient te voldoen aan de eisen die de Wtza aan de bestuursstructuur stelt. De door de Wtza gestelde eisen aan de bestuursstructuur zijn:
a. er is een interne toezichthouder die toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en de algemene gang van zaken binnen de instelling en die de dagelijkse of algemene leiding van de instelling met raad ter zijde staat;
b. een persoon maakt niet tegelijk deel uit van de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding van de instelling;
c. de interne toezichthouder is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren;
d. de instelling legt op inzichtelijke wijze de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding vast, alsmede de wijze waarop interne conflicten tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding worden geregeld.

Ten opzichte van de huidige WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi lijken dit geen nieuwe vereisten. Met het (concept-)Uitvoeringsbesluit Wtza lijkt dit toch anders. In de toelichting daarbij wordt namelijk aangegeven, en dat is bijzonder van belang voor grote(re) zorgorganisaties, dat de dagelijkse of algemene leiding er ingevolge artikel 3 lid 1 (onder a) Wtza zorg voor moet dragen dat er een interne toezichthouder is die toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de zorgaanbieder (instelling). Dit betekent volgens de wetgever dat een zorgaanbieder de interne toezichthouder in staat moet stellen zijn taken zo goed mogelijk uit te voeren. Dit betekent dat (uiteraard) tijdig en voldoende informatie dient te worden verstrekt (artikel 9 Uitvoeringsbesluit Wtza). Deze eis betekent ook dat bij een zorgaanbieder waar sprake is van een holdingstructuur, de interne toezichthouder niet in de positie mag worden gebracht waarin alleen indirect toezicht is op activiteiten van (bijvoorbeeld) dochterondernemingen. Te denken valt dan aan ‘ingehangen’ zorgbv’s. In een dergelijk geval zou sprake zijn van ‘getrapt toezicht’, als gevolg waarvan het risico ontstaat dat de interne toezichthouder mogelijke risico’s onvoldoende kan overzien.  Het lijkt erop dat dit een aanscherping is van de reeds bestaande (en aanvaarde) regel uit de Governancecode Zorg 2017 (‘GCZ’), waarin is bepaald dat zowel de raad van bestuur als raad van toezicht ieder overeenkomstig hun wettelijke en statutaire taken verantwoordelijk is voor de governance van de zorgorganisatie, alsmede voor de naleving van de GCZ door  de zorgorganisatie en de daarmee verbonden groeps- en dochtermaatschappijen.

Een nieuw aspect van de Wtza is verder dat een aantal in het Uitvoeringsbesluit Wtza genoemde (categorieën) zorgaanbieders niet aan de eisen voor de bestuursstructuur van artikel 3 Wtza behoeft te voldoen. Omdat er behoefte bestond aan meer duidelijkheid over de (rol van) de interne toezichthouder, zijn ook nieuw de nadere eisen die het Uitvoeringsbesluit Wtza aan het interne toezicht bij een zorgaanbieder stelt, waarop hierna wordt ingegaan. Dit uiteraard voor zo ver de betreffende zorgaanbieder natuurlijk niet van de werking van de wet zijn uitgezonderd.

Verdere eisen aan het intern toezicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wtza

Op grond van artikel 6 Uitvoeringsbesluit Wtza dient de interne toezichthouder uit ten minste drie natuurlijke personen te bestaan. Dat is nieuw ten opzichte van GCZ, die momenteel bepaalt dat de minimale omvang van de raad van toezicht in de statuten staat. Ten opzichte van de GCZ niet een nieuw vereiste, maar wel een nieuw (meer) wettelijk geregeld vereiste, is dat een persoon voor ten hoogste vier jaar wordt aangesteld als lid van de interne toezichthouder. Deze periode kan een maal met ten hoogste vier jaar worden verlengd. De al dan niet aaneengesloten totale periode waarin een persoon lid is van de interne toezichthouder van de instelling is ten hoogste acht jaar. Ook dat is ten opzichte van de GCZ niet nieuw, maar wordt nu dus wel (meer) wettelijk vastgelegd.

Het Uitvoeringsbesluit Wtza schrijft in artikel 7 verder voor dat de instelling de onafhankelijke taakvervulling door de interne toezichthouder dient te waarborgen. Artikel 8 Uitvoeringsbesluit Wtza bepaalt voorts dat de interne toezichthouder zich bij de vervulling van zijn taak richt naar het belang van de instelling, het te behartigen maatschappelijke belang en het belang van de betrokken belanghebbenden. De eis van de onafhankelijke taakvervulling betekent volgens het Uitvoeringsbesluit Wtza in ieder geval dat:

  1. een lid van de interne toezichthouder geen andere financiële vergoeding van de instelling ontvangt dan een passende vergoeding voor de als lid van de interne toezichthouder verrichte werkzaamheden;
  2. een lid van de interne toezichthouder, diens echtgenoot of andere levensgezel, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de tweede graad:
    1. tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling;
    2. in de periode van een jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder niet tijdelijk heeft voorzien in de dagelijkse of algemene leiding van de instelling bij belet of ontstentenis van de dagelijkse of algemene leiding;
    3. tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen werknemer van de instelling is;
    4. tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen zakelijke relatie onderhoudt met de instelling die de onafhankelijkheid van het lid van de interne toezichthouder dan wel het vertrouwen in die onafhankelijkheid in gevaar brengt;
    5. geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van een andere instelling indien een lid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling lid is van de interne toezichthouder van die andere instelling;
    6. geen aandelen in de instelling houdt;
    7. geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van een rechtspersoon die aandelen in de instelling houdt dan wel van een andere instelling die binnen het verzorgingsgebied van de instelling geheel of gedeeltelijk dezelfde werkzaamheden verricht;
    8. geen lid is van de interne toezichthouder van een rechtspersoon die aandelen in de instelling houdt dan wel van een andere instelling die binnen het verzorgingsgebied van de instelling geheel of gedeeltelijk dezelfde werkzaamheden verricht, tenzij die rechtspersoon of andere instelling een groeps- of dochtermaatschappij van de instelling is.

De bedoeling van deze ‘eisenlijst’ is – uiteraard – het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling. Een vereiste dat ook al volgt uit de GCZ. Veel van de meer specifieke vereisten waren tevens al terug te vinden in de GCZ, maar worden nu dus (meer) wettelijk verankerd. De benoeming van ook familieleden en de explicitering van het vereiste dat geen aandelen mogen worden gehouden, zijn hierbij opvallend.

Slot
Met de nieuwe regels uit de Wtza en het Uitvoeringsbesluit Wtza worden veel al bestaande regels (meer) wettelijk verankerd en ook verduidelijkt. Eén van de belangrijkste veranderingen is de beperking in het getrapt toezicht, dat momenteel een niet ongebruikelijke vorm van toezicht is.