Tik op de vingers

vader en dochter

Hof Amsterdam tikt Raad voor de Kinderbescherming en OM op de vingers

Op 9 mei 2017 wees het hof Amsterdam een opmerkelijk arrest over de aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat. De Staat werd aansprakelijk gehouden voor handelen – of nalaten – van de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie. Beide overheidsinstanties hebben volgens het hof onrechtmatig gehandeld jegens een ongeruste moeder. In deze bijdrage een bespreking van het arrest door familierechtadvocaten Geeske van Campen en Naoual Chedra.

De feiten: wat was er aan de hand?

Vader en moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is een minderjarige zoon geboren. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 27 oktober 2011 moeder met het eenhoofdig gezag over zoon belast en tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van zoon bij moeder is. Tussen vader en zoon werd een omgangsregeling vastgesteld. Vader kon zich echter niet verenigen met deze beslissing en ging in hoger beroep. Met succes, want het hof Den Haag vernietigde op 25 april 2012 de beschikking van de rechtbank en belastte vader vervolgens met het eenhoofdig gezag over zoon.

Moeder heeft herhaaldelijk haar ernstige zorgen uitgesproken over de veiligheid van zoon bij zijn vader. Vader heeft een pedoseksueel verleden. In de jaren negentig is hij twee keer veroordeeld voor ontucht met minderjarige jongens die hij als scoutingleider begeleidde. Nadien heeft vader een daderbehandeling gevolgd bij een forensisch psychiatrische polikliniek.

Vanaf 2009 begon vader echter naaktfoto’s te maken van zoon en liet moeder daarbij gaandeweg niet meer toe. Twee jaar later heeft zoon aan moeder verteld dat vader aan zijn geslachtsdeel zou hebben gezeten en dat hij daar ook tattoostickers op zou hebben geplakt. Moeder maakte zich ernstige zorgen om de veiligheid van haar zoon en deelde haar zorgen vervolgens met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: “de Raad”). Zij had een gedeelte van het dagboek van vader waarin stond dat hij zich ‘pedofiel van het zuiverste water’ noemde en dat zijn handen nog altijd ‘verboden aanrakingen’ zochten ter kennis van de Raad gebracht, tezamen met informatie over het strafrechtelijk verleden van vader en haar eigen waarnemingen. Moeder heeft er bij de Raad steeds op aangedrongen om nader onderzoek te doen.

De Raad is vervolgens een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van zoon en een eventueel te treffen gezagsvoorziening. De Raad concludeerde dat vader erin was geslaagd om zijn pedoseksuele verleden achter zich te laten. De Raad wenste echter geen advies te geven over het ouderlijk gezag. Volgens moeder was de conclusie van de Raad te gemakkelijk. De Raad heeft naar haar mening onvoldoende gefundeerd geconcludeerd dat zoon bij vader geen gevaar loopt.

Moeder verwijt het openbaar ministerie (‘OM’) in deze procedure bovendien dat het haar onmogelijk is gemaakt om haar zorgen en ongerustheid met de bevoegde instanties te delen. Vader deed aangifte van smaad jegens moeder, nadat zij de bevoegde instanties had gewaarschuwd voor zijn strafrechtelijk verleden. Het OM kwalificeerde de gedragingen van moeder inderdaad als smaad. Het OM besloot de zaak echter te seponeren, onder de voorwaarde dat moeder zich binnen drie jaar niet weer opnieuw zou ‘misdragen’. Zou moeder haar zorgen over de gedragingen van vader delen met andere instanties, dan zou zij het risico lopen alsnog te worden vervolgd.

Al het voorgaande heeft moeder aangemerkt als onrechtmatig handelen van de Staat jegens haar. Reden waarom moeder de Staat aansprakelijk heeft gesteld.

Het oordeel van het gerechtshof

Het hof stelt moeder in het gelijk. De door moeder overgelegde stukken bevat volgens het hof toereikend houvast voor serieuze zorgen over de handelwijzen van vader. Het hof vindt het in het bijzonder van belang dat moeder melding heeft gemaakt van gebeurtenissen uit de vroegste kinderjaren van zoon die vragen oproepen en dat moeder zich heeft beroepen op informatie van een goede bekende, die ook vragen oproept. Het hof begrijpt dat moeder door deze gebeurtenissen bang is geworden dat vader opnieuw in zijn pedoseksuele gedrag zou vervallen, meer in het bijzonder gelet op de veroordelingen in 1990 en 1997 en de inhoud van het dagboek. Vaststaat dat moeder deze zorgen met de Raad heeft gedeeld.

Volgens het hof lag het op de weg van de Raad om de zorgen van moeder serieus te nemen en adequaat onderzoek te verrichten. Dat heeft de Raad volgens het hof echter onvoldoende gedaan, terwijl dit redelijkerwijs wel mogelijk was. De Raad had vader meer moeten bevragen over de betekenis van zijn pedoseksueel verleden. De Raad had vader moeten vragen naar de manier waarop hij zijn leven had ingericht om herhaling van zijn gedrag te voorkomen, over hoe hij zich beschermt tegen (eventuele) pedoseksuele verlangens en welke strategie hij heeft om herhalingsrisico’s zo klein mogelijk te laten. Voorts had de Raad de behandelaren moeten raadplegen die vader had gezien in verband met zijn pedoseksuele gedragingen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de Raad in haar onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.

Ook het OM wordt op zijn vingers getikt. Moeder had nimmer de mogelijkheid mogen worden ontnomen om haar zorgen te delen met de instanties die daarover gaan. Dat deze weg voor moeder in feite werd afgesloten (ze liep anders het risico te worden vervolgd) is een beslissing die het OM in redelijkheid niet heeft kunnen nemen. Ook het OM heeft daarmee onrechtmatig jegens moeder gehandeld, aldus het hof.

Wenk
Het is voor zover bekend voor het eerst dat de Nederlandse Staat aansprakelijk is gesteld voor (onrechtmatig) handelen van de Raad voor de Kinderbescherming wegens het verrichten van onvoldoende zorgvuldig onderzoek. Andere rechtbanken en hoven gaven de Raad eerder al een stevige tik op de vingers, maar daarbij kwam het nooit tot een aansprakelijkheid van de Staat.

 Het hof verwijt de Raad in deze zaak vooral dat zij heeft nagelaten deugdelijk onderzoek te doen en kritische vragen te stellen naar de risico’s van de pedofiele geaardheid van vader en zijn seksueel verleden. Het onderzoek had gelet op de belangen van de minderjarige beter gekund en gemoeten, aldus het hof. Derhalve heeft de Raad onrechtmatig jegens moeder gehandeld.

Met dit oordeel van het Hof Amsterdam krijgt het Hof Den Haag er de facto flink van langs. Waar het hof Amsterdam het rapport van de Raad immers onvoldoende zorgvuldig achtte, heeft het Hof Den Haag eerder op basis van datzelfde rapport vader met het eenhoofdig gezag over zoon belast. Kennelijk had het Hof Den Haag geen twijfels over de zorgvuldigheid van het rapport en zag het hof daarom ook geen aanleiding om de Raad een risicoanalyse op te dragen. Het hof Amsterdam is het daar duidelijk niet mee eens.

Of vader zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens zijn zoon, beoordeelt het hof overigens in deze civiele zaak niet. Dat neemt echter niet weg dat de Raad uitgebreider onderzoek naar het herhalingsrisico aan de kant van vader had moeten doen. Ook het OM, dat moeder beschuldigde van smaad, had haar niet de mogelijkheid moeten ontnemen om haar zorgen te uiten bij ofwel de Raad, ofwel Veilig Thuis, ofwel de vertrouwenspersoon op school. Door moeder op deze manier de mond te snoeren, heeft ook het OM onrechtmatig jegens moeder gehandeld.

De tijd zal moeten uitwijzen of onderhavige uitspraak leidt tot een toename van het aantal klachten aan het adres van de Raad. In ieder geval geeft het hof een duidelijk signaal af: van de Raad wordt verwacht dat zij bij elk raadsonderzoek zorgvuldig te werk gaat en de nodige kritische vragen stelt. Van belang is dat onder omstandigheden goed moet worden doorgevraagd en geen genoegen mag worden genomen met antwoorden van ouders op vragen zonder dat daarvoor onderbouwing aanwezig is.

De afgelopen jaren is er veel kritiek geweest op de wijze waarop instellingen, waaronder de Raad, omgaan met waarheidsvinding. De Kinderombudsman concludeerde in 2013 in zijn rapport ’Is de zorg gegrond’ dat er met enige regelmaat fouten worden gemaakt in het onderzoeksproces en de rapportages. Er zouden daarom harde garanties moeten komen dat  feitenonderzoek en rapportages aan minimum kwaliteitseisen voldoen. Inmiddels is de verplichting tot waarheidsvinding vastgelegd in de wet, te weten in artikel 3.3 van de Jeugdwet.

Opmerkelijk is overigens dat moeder, ondanks dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, haar proceskosten niet gedekt zag. Kennelijk zag het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling aan de zijde van de Staat.

Geeske van Campen en Naoual Chedra