Opeisbaarheid schadevergoeding

berries

Opeisbaarheid schadevergoeding

Als er onrechtmatig is gehandeld in een bepaalde periode, kan de vordering tot vergoeding van de geleden schade niet reeds vóór die periode opeisbaar zijn geworden. Een partij kan dan ook niet daarvoor al in verzuim zijn en wettelijke rente verschuldigd zijn. De Hoge Raad geeft zijn oordeel.

Wat is er gebeurd?

Een insolventieadviseur heeft gedurende januari tot en met maart 2006 een saneringstraject begeleid voor zeven vennootschappen. Hij heeft de activa van drie van de vennootschappen verkocht en van de opbrengst een aantal schuldeisers en zijn eigen honorarium betaald. In de maanden daarna zijn de zeven vennootschappen failliet gegaan.

De curator stelt tegen de insolventieadviseur een zogenaamde Peeters/Gatzen-vordering in, dat is een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad jegens een derde die bij de benadeling van schuldeisers betrokken is. Die vordering bestaat onder meer uit betaling van de schade geleden door de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement van vennootschap G, met wettelijke rente vanaf 30 maart 2005.

Waar draait het om?

In cassatie is nog het volgende van belang. De insolventieadviseur klaagt dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf 30 maart 2005. Dat is vóór de datum van de onrechtmatige daad, die werd namelijk gepleegd van januari tot en met maart 2006.

De Hoge Raad gaat mee met deze cassatieklacht. Art. 6:85 BW bepaalt dat er slechts een verplichting tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming, in dit geval de wettelijke rente, bestaat over de periode dat de schuldenaar in verzuim is geweest. Nu de insolventieadviseur onrechtmatig handelde van januari tot en met maart 2006 kan de vordering tot vergoeding van de daardoor geleden schade niet al daarvoor opeisbaar zijn geworden. De insolventieadviseur was daarom niet in verzuim (op grond van art. 6:83 aanhef en onder b BW) vanaf 30 maart 2005 met de betaling van de schadevergoeding, zodat de wettelijke rente niet vanaf die datum verschuldigd is.

De uitkomst

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Het is duidelijk dat het hof een vergissing maakte en 30 maart 2006 bedoelde. De Hoge Raad veroordeelt de insolventieadviseur dan ook de wettelijke rente te betalen over de vordering met ingang van het moment dat de onrechtmatige daad eindigde, op 30 maart 2006.