Beschermen financieel gebied?

Beschermen op financieel gebied valt niet binnen de reikwijdte van de WGBO

Op 17 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan over de vraag of een ggz-instelling op grond van een geneeskundige behandelingsovereenkomst gehouden is informatie, dan wel advies, te verschaffen over de wijze waarop naasten van een patiënt die patiënt op financieel gebied kunnen beschermen.

In deze zaak gaat het om een man die reeds circa 20 jaar onder behandeling en begeleiding staat wegens een schizofrene stoornis met paranoïde wanen. Zo is hij ervan overtuigd dat hij rijk is en dat vrouwen hem vanuit het buitenland komen opzoeken. De man is alleenstaand en woont zelfstandig. Hij is al een aantal keer vrijwillig, en een enkele keer gedwongen, opgenomen geweest. De man wordt, via de in deze zaak aangesproken ggz-instelling, behandeld door een psychiater, zijn casemanager is een psychiatrisch verpleegkundige. Ook heeft de man een maatschappelijk werkster.

Eind mei 2016 is de moeder van de man, naar aanleiding van een melding van de psychiatrisch verpleegkundige, erachter gekomen dat haar zoon geld over wilde maken naar een vrouw in het buitenland, te weten Siberië, die hij had ontmoet via een datingsite Later bleek dat hij dit al meerdere keren had gedaan. De moeder heeft hierop volgend aan de instelling verzocht haar zoon (verplicht) te laten opnemen. Dit bleek niet mogelijk omdat de zoon niet instemde en (nog) geen gevaar was voor anderen/zichzelf zoals bedoeld in de Wet BOPZ. De moeder doet dan op grond van artikel 1:431 lid 1 onder a BW een verzoek tot onderbewindstelling. De behandelend kantonrechter verzoekt om een medische verklaring waaruit blijkt dat dit nodig is.

In de tussentijd is de man naar Zürich vertrokken en weer teruggekomen en heeft hij zijn huis verkocht om een bedrag hiervan tevens over te maken naar een rekening in het buitenland – dit keer Nigeria. Na deze gebeurtenissen heeft de moeder wederom verzocht een medische verklaring voor haar zoon op te stellen waaruit blijkt dat hij niet in staat is de gevolgen van zijn financiële transacties te overzien. Hierop hebben de psychiater en de verpleegkundige samen een bezoek gebracht aan de man. Zij hebben de conclusie getrokken dat de man wel wilsbekwaam is, ondanks dat hij zijn geld is kwijtgeraakt. Niettemin lijkt hen wel dat een tweede beoordeling zorgvuldig en wenselijk is.

De moeder heeft, op advies van de waarnemend geneesheer-directeur, een verzoek tot onderbewindstelling en ondercuratelestelling van haar zoon bij de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, ingediend. Een psychiater heeft in het kader van een second opinion met de man gesproken, maar kon hieruit geen duidelijke conclusie trekken over zijn wilsbekwaamheid en heeft de geneesheer-directeur gevraagd verdere stappen te nemen.

In november 2016 heeft de kantonrechter provisioneel bewind uitgesproken en de man onder curatele gesteld. De moeder van de man is hierbij tot curator benoemd. Met behulp van een advocaat heeft zij de verkoop van de woning terug kunnen draaien. De advocaat heeft namens moeder een klacht ingediend in de hoedanigheid van zowel moeder als curator, bij de klachtencommissie van de betrokken ggz-instelling met betrekking tot het handelen en nalaten van de instelling. De klachtencommissie heeft de klachten ongegrond verklaard.

Het geschil

De curator (moeder) vordert bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de ggz-instelling tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met de man althans onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld en voor recht te verklaren dat de ggz-instelling aansprakelijk is voor de door de man als gevolg van het handelen (nalaten) van de ggz-instelling geleden schade.

De curator maakt de ggz-instelling een drietal verwijten, te weten dat:

(I) zij de moeder ten onrechte niet deugdelijk en niet tijdig heeft geadviseerd omtrent de mogelijkheid een beschermingsmaatregel ten behoeve van de man aan te vragen;

(II) zij de man onvoldoende intensief heeft begeleid in de maanden voorafgaand aan de in deze relevante periode en onvoldoende zicht en controle heeft gehouden op het feit dat hij weer terugviel in oude wanen en patronen, en

(III) zij, althans de psychiater, ten onrechte heeft geweigerd een verklaring te verstrekken waaruit blijkt dat de man in de bewuste periode niet in staat was om zijn wil te bepalen voor wat betreft financiële handelingen in het algemeen dan wel voor wat betreft de financiële transacties die hij concreet in de bewuste periode had gedaan.

De rechtbank heeft als volgt geoordeeld.

Verwijt I: onvoldoende informatie en onjuist en te laat advies

De geneeskundige behandelingsovereenkomst verplicht de hulpverlener tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst (artikel 7:446 BW). De geneeskundige behandelingsovereenkomst verbindt de hulpverlener niet tot het geven van inlichtingen of advies op gebieden die gelegen zijn buiten de geneeskunst, niet tegenover de patiënt noch tegenover een ouder. De hulpverlener dient in het geval van een meerderjarige wilsonbekwame patiënt of cliënt (‘een meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen’) zonder mentor of curator zijn verplichtingen uit hoofde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tegenover verschillende personen, waaronder een ouder, na te komen (artikel 7:465 BW). Dit laat volgens de rechtbank echter onverlet dat die verplichtingen betrekking hebben op geneeskundige handelingen en dus niet op andere gebieden, zoals de bescherming van de patiënt op financieel gebied.

De vermogensrechtelijke bescherming van een meerderjarige die niet in staat is zijn belangen op dat gebied waar te nemen, valt volgens de rechtbank niet onder het bereik van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Die bescherming kan worden geboden door middel van een op verzoek van – kort gezegd – een naaste of een verzorgende of begeleidende instelling door de kantonrechter te benoemen curator of bewindvoerder.

Blijkens de wet kan en moet een verzoek tot het instellen van de beide maatregelen in de eerste plaats door de naasten van de patiënt (waaronder een ouder) worden gedaan. De wetgever heeft, blijkens de wetsgeschiedenis, de mogelijkheden van het indienen van een verzoek tot ondercuratelestelling of onderbewindstelling door een verzorgende of een begeleidende instelling als vangnet gezien in gevallen waar geen naasten zijn of die naasten geen verzoek indienen, terwijl daar wel reden voor is. Een rechtsplicht tegenover de meerderjarige om in de situatie dat er wél naasten zijn, zoals in dit geval (de moeder als ouder), deze naasten te informeren of te adviseren over het indienen van een verzoek, is er volgens de rechtbank niet. Hier zou een instelling of verzorgende een verantwoordelijkheid krijgen die zij niet heeft: een instelling heeft vanuit juridisch perspectief begeleiding en verzorging te bieden aan de betrokkene, niet aan diens naasten.

Verwijt II: onvoldoende begeleiding en zicht en controle

Volgens de rechtbank is het op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en op grond van de Wet BOPZ een verplichting van een instelling om ten aanzien van patiënten, die buiten een instelling verblijven en worden behandeld, in de gaten te houden of er redenen zijn voor het aanvragen van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ..

Volgens het (medisch) dossier van de man heeft de ggz-instelling hieraan in dit geval voldaan, door wekelijks bezoeken te brengen en tevens door het vragen van een second opinion. Voor het in gang zetten van een procedure tot het verzoeken om een rechterlijke machtiging is aanleiding wanneer de stoornis van de geestvermogens van een patiënt gevaar doet veroorzaken dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Daarvan was in dit geval geen sprake.

Verwijt III: onjuiste diagnose

De rechtbank stelt aangaande het derde verwijt voorop dat de moeder van de man eerder om een onderbewindstelling heeft verzocht op grond van artikel 1:431 lid 1 onder a BW, namelijk op de grond dat hij vanwege zijn geestelijke toestand niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. De wet vereist voor het instellen van een meerderjarigenbewind geen deskundigenverklaring. De behandelend rechter is daarbij ook niet gehouden ambtshalve een deskundigenbericht in te winnen. Het wordt een behandelend arts volgens richtlijn van de KNMG voorts afgeraden dergelijke geneeskundige verklaring af te geven. De moeder had deze verklaring dan ook niet van de behandelend arts kunnen verkrijgen of verlangen.

Conclusie

Het voorgaande leidt voor de rechtbank tot de conclusie dat de instelling niet tekort is geschoten in enige verplichting tegenover de man, op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Ook is niet onrechtmatig jegens hem gehandeld. Een zorgverlener, zoals in dit geval de ggz-instelling, is niet gehouden op basis van de geneeskundige behandelingsovereenkomst de patiënt dan wel zijn naasten te informeren of te adviseren over zaken buiten de geneeskundige behandeling, zoals in dit geval financiële aangelegenheden. De ggz-instelling heeft ook niet onrechtmatig gehandeld door onvoldoende begeleiding en/of onvoldoende toezicht te houden op de zoon. Zij heeft volgens de rechtbank binnen de wettelijke normen gehandeld. Tot slot heeft de behandelend arts gehandeld volgens de richtlijn van de KNMG, door geen medische verklaring af te geven als behandelend arts van de zoon. De vorderingen worden afgewezen.

Meer weten, of vragen? Neemt u dan contact op met Coen Verberne of Jacqueline de Vries.

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?