Overheden opgelet: publieke grond toch niet extra beschermd tegen inbezitneming
Publieke grond wordt toch niet extra beschermd tegen inbezitneming door derden.
Dit is anders dan sinds 2016 werd gedacht en daarmee een belangrijke verandering voor overheden. In de rechtspraak was een vrij bestendige lijn ontwikkeld. Overheden werden extra beschermd tegen eigendomsverlies van hun gronden bij inbezitneming door derden.
De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 8 november jl. geoordeeld dat van een dergelijke extra bescherming geen sprake is. Dit betekent dat dezelfde maatstaf geldt voor inbezitneming van particuliere grond als voor inbezitneming van publieke grond.
In dit artikel lees je wat hier het gevolg van is.
De casus
Het onderwerp in deze kwestie is een strook grond die op het oog deel uitmaakt van de voortuin van de woning van een particulier. De juridische vraag die beantwoord moest worden is of de particulier door verjaring eigenaar van die strook is geworden. Voor een positief antwoord op die vraag is vereist dat de particulier (of een van zijn rechtsvoorgangers) de strook in bezit heeft genomen.
Eerste aanleg en hoger beroep
In eerste aanleg oordeelde de rechtbank Oost-Brabant dat (de rechtsvoorganger van) de particulier onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de strook in bezit heeft genomen. De rechtbank volgde daarmee het standpunt van Gemeente Laarbeek, de partij die het eigendom van de strook dreigde te verliezen. De rechtbank bevestigde vervolgens dat de gemeente nog steeds eigenaar is van de strook en veroordeelde de particulier tot ontruiming daarvan.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof verklaarde daarbij voor recht dat de particulier wel degelijk eigenaar is geworden van de strook. Ontruiming van de strook was dus toch niet nodig. De basis van dit oordeel was de conclusie dat wel degelijk sprake is van inbezitneming van de strook door (de rechtsvoorganger van) de particulier. Onder meer door het plaatsen van bielzen en buxushagen en de aanwezigheid van leilinden die duidelijk niet ten behoeve van de inrichting van het openbaar gebied waren geplant. Hiernaast deed de ‘Groene Kaart’ van de Bomenverordening van de gemeente zelf vermoeden dat ook de gemeente ervan uitging dat de strook bij de voortuin van de particulier hoorde.
Cassatie
Omdat de gemeente zich niet met het arrest van hof kon verenigen stelde zij bij de Hoge Raad beroep in cassatie in. De gemeente nam het standpunt in dat voor inbezitneming van publieke grond een bijzondere, strengere maatstaf geldt dan voor inbezitneming van particuliere grond. Hierdoor zou niet snel aangenomen mogen worden dat de partij die de strook in gebruik heeft genomen de intentie heeft de strook voor zichzelf te houden (te bezitten).
De particulier kon het eigendom van de strook pas door bevrijdende of verkrijgende verjaring verkrijgen als zou komen vast te staan dat sprake is van ‘bezit’. In het arrest zoomde de Hoge Raad verder in op wat moet worden verstaan onder ‘bezit’. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Daarvan is sprake als de persoon in kwestie zich de feitelijke macht over het goed heeft verschaft. Een enkele, op zichzelf staande machtsuitoefening is daarvoor onvoldoende. De machtsuitoefening dient namelijk zodanig verstrekkend te zijn dat daarmee het bezit van de oorspronkelijke bezitter is geëindigd. Dit wordt beoordeeld naar de verkeersopvatting en de uiterlijke feiten. Het gaat hier dus om een objectieve maatstaf.
In de verkeersopvatting ligt besloten dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de publieke bestemming van de strook een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van inbezitneming, maar ook dat deze rol niet groter is dan wanneer sprake zou zijn geweest van een particuliere bestemming van de grond. De Hoge Raad ziet aldus geen aanleiding voor een afzonderlijke, strengere maatstaf voor de inbezitneming van publieke grond.
Gevolgen
Anders dan sinds 2016 werd gedacht, wordt publieke grond toch niet extra beschermd tegen inbezitneming door derden. Het is hierom goed voorstelbaar dat in situaties, waarin overheden eerder de inschatting maakten dat vanwege de extra bescherming geen sprake is van inbezitneming omdat de grond publiek eigendom is, het tegendeel waar blijkt te zijn. Voor de meeste overheden betekent dit arrest van de Hoge Raad dat zij het toezicht op oneigenlijk gebruik van hun gronden moeten intensiveren om verlies van hun eigendommen te voorkomen. Hoewel vaak onderbelicht hebben en hadden de overheden al op grond van de wet de verplichting actief op te treden tegen dreigende verjaring en verlies van hun eigendommen (art. 160 lid 3 Gemw, art. 158 lid 3 Provw en art. 86 lid 1 Wschw).
Laatste redmiddel
Als een particulier door inbezitneming en verjaring het eigendom van publieke grond heeft verkregen, hebben overheden als laatste redmiddel nog het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad. In het Heusden-arrest van 2017 oordeelde de Hoge Raad namelijk dat een persoon onrechtmatig handelt wanneer hij een zaak in bezit neemt terwijl hij weet dat een ander daarvan eigenaar is. Onder bepaalde voorwaarden komt de oorspronkelijk eigenaar dan een vordering tot schadevergoeding toe, die ook kan bestaan uit teruggave van de grond.