Publicaties
Advocaat-generaal adviseert een correctie op bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste
Gepubliceerd op 7 dec. 2015
Op 2 december 2015 heeft Staatsraad A-G Widdershoven een conclusie genomen over de vraag of het bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste (8:69a Awb) gecorrigeerd dient te worden.
Het relativiteitsvereiste houdt (kort gezegd) in dat een burger of bedrijf zich niet kan beroepen op de schending van normen die niet beogen zijn belangen te beschermen. Het bekendste voorbeeld is misschien wel dat bewoners van een villawijk die tegen de komst van een woonwagenkamp zijn, niet met succes kunnen betogen dat op het woonwagenkamp geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal heersen, vanwege de nabijheid van een bedrijf. De eventuele normschending treft de bewoners van het kamp, niet de bewoners van de villawijk.
Voor concurrenten levert het relativiteitsvereiste vaak een probleem op omdat schending van omgevingsrechtelijke normen niet beogen hun concurrentiebelangen te beschermen. Zo kan een supermarkt zich in beginsel niet beroepen op het toepassen van een lagere parkeernorm bij de vestiging van een concurrent, omdat de supermarkt op zichzelf geen hinder zal ondervinden van deze (in zijn ogen) te lage parkeernorm.
Maar deze supermarkt wordt mogelijk wel in zijn concurrentiepositie geraakt, omdat de concurrent zich op gunstigere voorwaarden kan vestigen. De concurrent krijgt een voorkeursbehandeling. In de zaak die leidde tot de conclusie van de A-G speelt dit ook. Een bouwmarkt vindt dat zijn concurrent die aan minder strenge normen voor milieu en externe veiligheid hoeft te voldoen, waardoor sprake is van ongelijke voorwaarden voor toetreding tot de markt. De bouwmarkt betoogt dat door toepassing van minder strenge normen bij de concurrent sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling ziet in dit betoog aanleiding om de A-G om een advies te vragen over een correctie van het relativiteitsvereiste.
In zijn conclusie van 2 december 2015 concludeert de A-G dat er aanleiding is om een correctie op het relativiteitsvereiste toe te passen in twee gevallen:
- Beroep op het vertrouwensbeginsel
- Schending van een wettelijke norm die niet de bescherming beoogt van belangen van de concurrent of omwonende
- Het vertrouwen moet zijn gewekt door een bevoegde ‘persoon’ (doorgaans is het bevoegde persoon het bestuursorgaan zelf, maar onder omstandigheden kan het vertrouwen dat is gewekt door een ambtenaar worden toegerekend aan het bestuursorgaan)
- Ten opzichte van de concurrent of omwonende moeten concrete verwachtingen zijn gewekt dat zij door het geschonden voorschrift zouden worden beschermd (het gaat dan om vertrouwen dat is gewekt door een concrete en ondubbelzinnige toezegging of een tussen het bestuur en concurrerend bedrijf gesloten bevoegdhedenovereenkomst)
- In de regel is het nodig dat de concurrent of omwonende door het niet honoreren van het vertrouwensbeginsel in een slechtere positie komt te verkeren
- Beroep op het gelijkheidsbeginsel
- De concurrent moet daadwerkelijk zijn benadeeld doordat het in een situatie die wat betreft de geldende wettelijke voorschriften en feiten voldoende vergelijkbaar is, verplichtingen zijn opgelegd waaraan zijn concurrent als gevolg van de schending van het wettelijk voorschrift niet hoeft te voldoen. Dat beide bedrijven met een ander bestuursorgaan te maken hebben op zichzelf niet tot afwijzing van het beroep te leiden.
Meld je aan voor onze nieuwsbrief
Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.