Nieuws

Bewijsrecht. Toepassing van de omkeringsregel vereist dat normschending vaststaat.

Gepubliceerd op 21 sep 2025

Bewijsrecht. Toepassing van de omkeringsregel vereist dat normschending vaststaat.

De feiten

Een groepje motorrijders rijdt achter elkaar op de A2, op de linkerbaan. De voorste motorrijder ondervindt technische problemen en besluit naar de vluchtstrook uit te wijken. Zonder richting aan te geven. Bij de wisseling van rijstrook raakt de achter hem rijdende motorrijder, de achterkant van de zijn motor. De achteroprijdende motorrijder valt daardoor en neemt de voorligger kwalijk abrupt snelheid te hebben geminderd en abrupt van rijstrook te zijn gewisseld. Zodanig dat de aanrijdende motorrijder niet meer in staat was de aanrijding te voorkomen. Hij spreekt de uitwijkende motorrijder aan voor schadevergoeding. De van rijstrook wisselende motorrijder betwist niet snelheid te hebben geminderd en van rijstrook te zijn gewisseld, maar bestrijdt dat abrupt te hebben gedaan.

Bewijs

Na bewijslevering via getuigenverhoren, wordt aangenomen dat de afstand tussen beide motoren klein is geweest: 30 cm tot 1 meter. De snelheid waarmee de motoren op de A2 reden, was ca. 100 km/u. De aangereden, voorste motorrijder heeft uitgelegd dat hij door zijn koppeling in te (moeten) knijpen, geen sprake is geweest van een abrupt verminderen van de snelheid. Net zomin als dat hij abrupt van rijstrook wisselde.

Bijzonderheid is verder dat de twee motorrijders aanvankelijk hebben verklaard dat het motorblok van de voorste motorrijder zou zijn vastgelopen, hetgeen technisch tot gevolg heeft dat de motorfiets abrupt snelheid zou hebben geminderd. Dat hebben zij ook op het schadeaangifteformulier dat bij de verzekeraar is ingediend, opgenomen. De reden daarvoor bleek te zijn dat de gevallen motorrijder had medegedeeld € 50.000, -- van zijn verzekeraar te zullen ontvangen, als beide motorrijders de toedracht van het ongeval op die manier zouden beschrijven. Tijdens de getuigenverhoren komt de voorste motorrijder daar echter op terug, omdat intussen ook zijn eigen verzekeraar bij de zaak betrokken was. Hij verandert in die zin zijn aanvankelijke verklaring en legt uit niet abrupt te zijn uitgeweken of abrupt snelheid te hebben geminderd. Van een ‘vastloper’ was geen sprake geweest.

Bewijsrecht: de omkeringsregel

De claimende motorrijder beroept zich op de omkeringsregel. Die houdt in dat bij schending van een verkeers- of veiligheidsnorm die een specifiek risico beoogt te voorkomen, de normschending wordt vermoed de schade te hebben veroorzaakt. Tenzij de normschender aannemelijk maakt dat ook zonder die normschending de schade zou zijn ontstaan De normschending hield hier in dat abrupt snelheid was geminderd en van rijstrook was gewisseld. Toepassing van de omkeringsregel verlicht dus in aanzienlijke mate de normale bewijslast van de benadeelde die moet aantonen dát de aansprakelijk gestelde verantwoordelijk voor de schade is.

De beslissing

Het gerechtshof benadrukt dat de omkeringsregel de uitzondering op de hoofdregel is. En bevestigt dat voor toepassing van deze regel vereist is “dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt”. Ofwel: de normschending zelf moet vaststaan, voordat de omkeringsregel in beeld kan komen. Omgekeerd: voor toepassing van de omkeringsregel is geen plaats als de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan.

Het hof begint met de overweging dat de benadeelde de aansprakelijk gestelde motorrijder heeft gevraagd om hem te helpen zodat een uitkering van € 50.000,-- zou worden ontvangen van de verzekeraar van de benadeelde. Het ging destijds niet over de schuldvraag, maar alleen maar om de uitkering. Welke rol deze vaststelling verder speelt, wordt niet duidelijk, maar het kan zijn dat bij de beoordeling van het bewijs (ofwel de subjectieve waardering daarvan door een rechter om tot een overtuiging te raken) daardoor werd beïnvloed. Ook van belang acht het hof of de benadeelde zelf zodanig reed dat hij tijdig kon anticiperen door in ieder geval voldoende afstand te houden (zoals artikel 19 RVV 1990 voorschrijft). Vervolgens worden de getuigenverklaringen beoordeeld en aan de hand daarvan beslist dat niet van de normschending is gebleken. Zodat de gevallen motorrijder moet bewijzen dat de ander verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. En dat bewijs is niet of onvoldoende voorhanden, aldus het hof.

Conclusie

De omkeringsregel wordt nogal eens van stal gehaald om de bewijslast te verlichten. Maar voordat die regel toepassing kan vinden, moet de verweten normschending bij betwisting bewezen worden en vast komen te staan.

Vragen of meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact op met Barend Stroetinga.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief