Uitspraken rechtbanken - AVV - maart 2025

Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7488
De dochter van verzoekster is op 4-jarige leeftijd tijdens de gymles op school van de zijkant van een glijbaan van een klimgymtoren gevallen en is hard op haar hoofd terechtgekomen. De dochter liep hierdoor een schedelbreuk en een epidurale bloeding op. Verzoekster verzoekt in deze procedure een verklaring voor recht dat de school volledig aansprakelijk is voor de door haar dochter geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. De rechtbank beoordeelt of de school aansprakelijk is voor het ongeval van de dochter en of de school haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt dat het enkele risico van een ongeval tijdens een gymles niet automatisch leidt tot onzorgvuldig handelen. Gymnastiekoefeningen zijn belangrijk en verplicht voor de lichamelijke ontwikkeling van kinderen, ondanks het inherente gevaar. Een school moet echter een veilige omgeving bieden en het risico op letsel zoveel mogelijk vermijden, aldus de rechtbank. Of het niet nemen van voorzorgsmaatregelen of het geven van specifieke veiligheidsinstructies onrechtmatig is, hangt af van de aard van de oefening, de ernst van de mogelijke gevolgen, de bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen en de kans op schade. Verzoekster stelt dat de school haar zorgplicht heeft geschonden door de klimgymtoren niet volgens de lesmethode op te stellen, onvoldoende instructies te geven en onvoldoende nazorg te bieden. De school voert aan dat de gymles conform protocollen was, er voldoende instructies werden gegeven en er voldoende toezicht en nazorg was. De rechtbank oordeelt dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden. De klimgymtoren was correct opgesteld, de gegeven instructies waren voldoende en er was voldoende toezicht en nazorg. Daarom wordt het verzoek van verzoekster afgewezen. De kosten van het deelgeschil komen voor rekening van verzoekster.
Rechtbank Amsterdam 28 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:537
In deze procedure stelt verzoekster, die stage liep bij een buurthuis, de overkoepelende organisatie Dock als werkgever aansprakelijk. Verzoekster is ernstig gewond geraakt tijdens het uitoefenen van haar stage toen twee mannen het buurthuis zijn binnengevallen en met een automatisch wapen het vuur hebben geopend op de aanwezigen. Verzoekster stelt dat Dock als werkgever onvoldoende heeft gedaan om een veilige werkomgeving te waarborgen, gezien de wijk, de doelgroep en eerdere geweldsincidenten. Zij beroept zich in eerste instantie op art. 7:658 BW voor de aansprakelijkheid van Dock. Mocht dit niet worden toegewezen, dan beroept zij zich op goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) om Dock aansprakelijk te stellen voor het niet deugdelijk verzekeren van de schade. Dock verzoekt om afwijzing en stelt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om werknemers te beschermen. Er was een risico-inventarisatie en evaluatie uitgevoerd, voldoende professioneel personeel aanwezig en een agressieprotocol ingesteld. Dock betoogt dat het geweld niet te voorzien was en dat aanvullende maatregelen niet redelijk waren gezien de maatschappelijke functie van het buurthuis.
De kantonrechter stelt vast dat verzoekster schade heeft geleden tijdens haar werkzaamheden voor Dock en dat zij valt onder de bescherming van artikel 7:658 lid 4 BW. Volgens artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever aansprakelijk voor deze schade, tenzij hij kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De kantonrechter oordeelt vervolgens dat Dock zich bewust had moeten zijn van het risico op geweldsincidenten, gezien de wijk en de doelgroep. Dock had passende maatregelen moeten treffen en haar personeel goed moeten instrueren. De basismaatregelen die Dock had getroffen, waren onvoldoende afgestemd op de specifieke veiligheidsrisico's. De kantonrechter oordeelt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de schade van verzoekster voorkomen had kunnen worden met passende veiligheidsmaatregelen. Dock draagt echter het bewijsrisico en heeft dit bewijs niet geleverd. Daarom slaagt het beroep op het ontbreken van causaal verband niet. De kantonrechter verklaart aldus dat Dock aansprakelijk is voor de geleden schade van verzoekster.
Rechtbank Noord-Holland 29 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:854
Eiseres is als bestuurder van een personenauto tegen de vangrail van de snelweg gebotst en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De auto was verzekerd bij verzekeraar Nh1816. Volgens Nh1816 is de schade van eiseres primair het gevolg van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld, aangezien eiseres 150 km/u reed waar slechts 130 km/u was toegestaan. Nh1816 stelt daardoor niet gehouden te zijn om uit te keren. Subsidiair voert Nh1816 aan dat eiseres haar gordel niet zou hebben gedragen. Eiseres stelt dat onterecht een beroep wordt gedaan op de uitsluitingsclausule en vordert een verklaring voor recht dat Nh1816 gehouden is tot uitkering van de voertuig- en letselschade.
Nu Nh1816 in haar polisvoorwaarden ‘bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld’ heeft gedefinieerd als ‘een ernstige mate van schuld die aan opzet grenst’, is dit volgens de rechtbank de maatstaf waarvan uit moet worden gegaan. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een stevige snelheidsovertreding, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om te spreken van bewuste roekeloosheid of merkelijke schuld. Ook het feit dat sprake was van dichte mist maakt niet dat een mate van schuld die bijna net zo erg is als opzet kan worden aangenomen, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat het beroep van Nh1816 op de uitsluitingsclausule faalt. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat niet (voldoende) vast is komen te staan dat eiseres op het moment van het ongeval haar veiligheidsgordel niet droeg. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe.
Rechtbank Oost-Brabant 31 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:537
Verzoekster en verweerster zijn betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij zaten samen op een scooter; verweerster als bestuurder en verzoekster achterop als passagier. Verweerster reed een kruispunt op, waar zij in botsing kwam met (de aanhanger van) een auto die het kruispunt van rechts naderde. De bestuurder van de auto had voorrang, maar verweerster heeft nagelaten hem voorrang te verlenen In deze procedure stelt verzoekster dat zij letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval dat te wijten is aan verweerster. Zij verzoekt de rechtbank om voor recht te verklaren dat verweerster, die de scooter bestuurde, aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval en vordert een voorschot van € 10.000,- op haar schadevergoeding. Verweerster is niet verschenen in deze procedure en haar standpunt is niet bekend. De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster evenwel af.
De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure is bedoeld om partijen die vastlopen in onderhandelingen over letselschade te helpen met een rechterlijke beslissing, zodat zij verder kunnen onderhandelen. In deze zaak heeft verzoekster echter geen contact gehad met verweerster over haar letselschadeclaim, waardoor de rechter geen uitspraak kan doen die bijdraagt aan een vaststellingsovereenkomst. Verzoekster heeft onvoldoende bewijs geleverd over de toedracht van het ongeval en de schade. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verweerster onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien is de deelgeschilprocedure niet bedoeld om de wederpartij onder druk te zetten om aansprakelijkheid te erkennen. De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster daarom af en oordeelt dat de procedure onnodig en onterecht is ingesteld. Hierdoor worden de kosten van de procedure niet vergoed.
Rechtbank Den Haag 5 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:929
Eisers hebben een woning gekocht van verweerder. Volgens eisers is verweerder tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, omdat de woning diverse gebreken heeft die gedaagde bij het aangaan van de koopovereenkomst niet heeft medegedeeld en die eisers niet hoefden te verwachten. Zo is volgens eisers onder andere sprake van een ongedierteprobleem, een gebrekkige pui en ontbreken de zonwering en de quooker. Eisers stellen tevens dat verweerder ten onrechte geen mededeling heeft gedaan van de bouwplannen op het achtergelegen perceel. Eisers vorderen schadevergoeding voor de herstelkosten van de gebreken en de waardevermindering van de woning door de bouwplannen.
Verweerder betwist de gebreken en voert daarbij aan dat er niet in alle gevallen sprake is van verzuim. Met betrekking tot de bouwplannen stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser op de bestemmingsplankaart had kunnen zien dat het achterliggende perceel bouwgrond was. De rechtbank overweegt dat bij de koop van een woning niet elke onvolkomenheid maakt dat het gekochte niet aan de overeenkomst beantwoordt. Op grond van de koopovereenkomst dragen eisers in beginsel het risico van alle zichtbare en onzichtbare gebreken van de woning. Slechts gebreken die normaal gebruik in de weg staan, komen voor rekening en risico van de verkoper. De rechtbank oordeelt eerst over de gebreken waarvoor een ingebrekestelling is verstuurd. De rechtbank stelt dat eisers bekend konden zijn met de afwezigheid van de zonwering en de quooker, waardoor geen sprake is van een gebrek. Ook de gebreken aan de pui, zowel het houtrot als de ingroei van de klimop, waren ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst voor eisers kenbaar. Met betrekking tot het ongedierteprobleem, stelt de rechtbank voorop dat de koper van een woning uit dit bouwjaar en deze ligging rekening moest houden met enig ongedierte. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd waarom het ongedierteprobleem aan normaal gebruik van de woning in weg staat, aldus de rechtbank.
Ten aanzien van de overige gebreken stelt de rechtbank dat verweerder nog niet in verzuim is. De gebreken zijn niet genoemd in de ingebrekestelling en er is geen herstelmogelijkheid geboden aan verweerder. Het is de eigen keuze van eisers om op korte termijn tot herstel over te gaan. De herstelkosten komen voor eigen rekening. Ten slotte wordt ingegaan op de mededelingsplicht ten aanzien van de bouwplannen. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden aangenomen dat de bebouwing van het achtergelegen perceel ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst zodanig zeker was dat gedaagde verplicht was daarvan mededeling te doen. De rechtbank wijst alle vorderingen van eisers af.
Rechtbank Rotterdam 5 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1483
Een patiënt is in het Maasstad ziekenhuis overleden aan de gevolgen van een darmperforatie tijdens een operatie voor het verwijderen van galstenen. Voorafgaand aan de ingreep was de patiënt al enige tijd klachtenvrij. Eiseres is de weduwe van de overleden patiënt. Eiseres stelt het ziekenhuis aansprakelijk voor het overlijden van haar man en stelt dat bij het uitvoeren van de geneeskundige behandelingsovereenkomst fouten zijn gemaakt. De (overleden) patiënt is niet op de juiste wijze geïnformeerd over de risico’s en/of alternatieven en de betrokken artsen hebben niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend artsen gehandeld. Eiser vordert hiervoor schadevergoeding van MediRisk, de aansprakelijkheidsverzekeraar van het Maasstad ziekenhuis.
Verweerders betwisten dat sprake is van een tekortkoming in de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Volgens hen is de kans zo klein dat iemand aan een darmperforatie overlijdt, dat het geen noemenswaardig risico is. Daarnaast zou afzien van behandeling grotere risico’s meebrengen. De rechtbank beantwoordt eerst de vraag of de patiënt voorafgaand aan de ingreep juist is geïnformeerd. Bij het informeren van een patiënt moet een hulpverlener zich laten leiden door wat de patiënt redelijkerwijs moet weten over de aard en het doel van de geneeskundige behandeling, de te verwachten risico’s, alternatieven en de prognose, aldus de rechtbank. Het informatiegesprek heeft plaatsgevonden in de uitslaapkamer ongeveer 1 uur nadat de patiënt goed wakker was. Er kan volgens de rechtbank niet op worden vertrouwd dat de patiënt op dat moment in staat was de informatie goed te begrijpen en een gedegen afweging te maken. Daarnaast blijkt uit het medisch dossier niet dat er alternatieven zijn besproken, zoals afwachten of niks doen, aldus de rechtbank. Vervolgens is de tweede vraag volgens de rechtbank of de patiënt de ingreep zou hebben laten verrichten als hij wel voldoende geïnformeerd was geweest. Hierbij is volgens de rechtbank van belang dat de patiënt al geruime tijd klachtenvrij was. De rechtbank acht het redelijk om aan te nemen dat de patiënt de ingreep niet had laten verrichten wanneer hij voldoende was geïnformeerd over de alternatieve opties. De rechtbank oordeelt dat voorlopig is bewezen dat de patiënt onvoldoende is geïnformeerd en dat de patiënt de ingreep niet zou hebben laten verrichten indien hij wel voldoende was geïnformeerd. De rechtbank wijst een tussenvonnis en geeft aan dat het Maasstad ziekenhuis tegenbewijs mag leveren tegen deze voorlopig bewezen stellingen.
Rechtbank Midden-Nederland 12 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:467
Eiseres werkte als verpleegassistent bij gedaagde. Vanaf 2013 werkte zij als verpleegkundige op de afdeling neurologie-neurochirurgie, welke ook de sectie Medium Care omvat. Eind januari 2021 vond er een uitbraak van covid-19 plaats op de Medium Care afdeling. Kort hierna krijgt eiseres covid-19-gerelateerde klachten en test zij positief op het virus. Eiseres ondervindt klachten en beperkingen door long covid. Eiseres stelt gedaagde aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade door de covid-19-besmetting. Gedaagde wijst deze aansprakelijkheid af.
De vordering van eiseres is gebaseerd op art. 7:658 BW. De kantonrechter overweegt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt tijdens het werk, tenzij de werkgever kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De kantonrechter oordeelt vervolgens dat het aannemelijk is dat eiseres haar covid-19 besmetting heeft opgelopen tijdens haar werkzaamheden bij gedaagde, gezien de uitbraak op de Medium Care afdeling en haar werkrooster. De kans dat zij op het werk besmet raakte, was groter dan de kans op besmetting in de privésfeer, aldus de kantonrechter. Hoewel gedaagde in principe aansprakelijk is, concludeert de kantonrechter dat gedaagde voldoende maatregelen heeft genomen om besmetting te voorkomen, zoals het instellen van veiligheidsprotocollen, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en het uitvoeren van preventieve tests. De specifieke verwijten van eiseres met betrekking tot aerosolvormende handelingen, oogbescherming, preventief testen en het gebruik van FFP2-maskers worden door de kantonrechter niet als schendingen van de zorgplicht gezien. Daarom komt de kantonrechter tot de conclusie dat gedaagde aan haar zorgplicht heeft voldaan en worden alle vorderingen van eiseres afgewezen.
Rechtbank Gelderland 25 februari 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:1305
Verzoeker en verweerder zijn partners en wonen een gedeelte van de week samen in de woning van verzoeker. Verzoeker heeft zijn nagels laten knippen door verweerder. Hierbij heeft verweerder in de linker ringvinger van verzoeker geknipt. In de dagen na dit voorval ging de vinger van verzoeker meer pijn doen en kleurde de vingertop blauw. Op advies van de huisarts heeft verzoeker pijnstilling genomen en is hij gestopt met werken. Verweerder meldt het voorval bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, a.s.r., waarop a.s.r. aansprakelijkheid afwijst. Verzoeker verzoekt de rechtbank om voor recht te verklaren dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld en dat verweerder aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.
De rechtbank beoordeelt of verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door bij het knippen van de nagels van verzoeker in zijn vinger te knippen. Verzoeker stelt dat verweerder de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm had geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat het knippen van nagels inherent risico's met zich brengt en dat verweerder voldoende zorgvuldigheid had betracht. Het ontstaan van letsel bij verzoeker wordt gezien als een ongelukkige gang van zaken en niet als gevolg van onrechtmatig handelen. Daarom worden de verzoeken tot vaststelling van aansprakelijkheid en schadevergoeding afgewezen.