Uitspraken rechtbank - AVV - november 2024
Rechtbank Gelderland 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6842
Eiser is met zijn elektrische fiets ten val gekomen, nadat hij een verkeerspaaltje op een betonnen verhoging over het hoofd heeft gezien en hier tegenaan is gefietst. Eiser verkeerde na dit ongeval in kritische toestand en moest gereanimeerd worden. Als gevolg van het ongeval heeft hij zwaar etsel opgelopen. In deze procedure vordert eiser een verklaring voor recht dat de gemeente als wegbeheerder op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk is voor de door eiser geleden en nog te lijden schade. Eiser stelt dat het verkeerspaaltje op een verhoging als maatregel niet geschikt was om de snelheid op de betreffende weg te beperken. Bovendien was het paaltje van een afstand niet opvallend voor verkeer, aldus eiser. De gemeente had volgens eiser rekening moeten houden met die factoren en had maatregelen moeten nemen om de zichtbaarheid van het paaltje te verbeteren. De gemeente betwist dat de toedracht van het ongeval, de gebrekkigheid van de opstal en het causaal verband. Tevens is volgens de gemeente sprake van eigen schuld van eiser, omdat eiser onvoldoende oplettend zou zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast van de toedracht van het ongeval en de gebrekkigheid van de opstal op eiser rust. Volgens de rechtbank heeft eiser voldoende bewijs aangedragen om zijn stelling te onderbouwen dat hij ten val is gekomen doordat hij in botsing is gekomen met het paaltje dan wel de betonnen verhoging. Vervolgens gaat de rechter over op een beoordeling van art. 6:174 BW en de vraag of sprake is van een gebrekkige opstal. De gemeente heeft aangevoerd dat het plaatsen van het verkeerspaaltje een proportionele en subsidiaire maatregel was, omdat bewoners van de betreffende weg veelvuldig klaagden over snelheidsovertredingen. Daarnaast zouden volgens de gemeente andere snelheidsbeperkende maatregelen niet mogelijk zijn. De gemeente heeft ook gemotiveerd waarom er volgens de gemeente geen verkeersdrempels worden geplaatst, en dat het aanbrengen van parkeerstroken/rijbaanscheidingen de veiligheid en het ter plaatse geldende beschermde stadsgezicht aantasten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente hiermee voldoende onderbouwd dat het plaatsen van de paaltjes een noodzakelijke en op zichzelf geschikte maatregel was om de snelheidsovertredingen op de betreffende weg tegen te gaan. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat – in tegenstelling tot wat eiser aanvoert – het verkeerspaaltje op de verhoging voldoende zichtbaar. Het paaltje is fors van doorsnede, relatief hoog vanwege de plaatsing op de betonnen verhoging, heeft een reflecterend kattenoog en verschillende gekleurde strepen.. Aan de zijdes van het paaltje is ook voldoende ruimte voorzien voor fietsers om te passeren. Voorts oordeelt de rechtbank aan de hand van de Kelderluik-criteria dat de gemeente niet gehouden was om verdere veiligheids- of waarschuwingsmaatregelen te nemen. Zo heeft de gemeente naar het oordeel van de rechtbank al voorzien van een hoge betonnen verhoging, zodat de paaltjes goed zichtbaar zijn. Bovendien loopt de voet schuin af, zodat een fietser er niet snel met een trapper tegenaan zal komen. Daarmee oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat hiernaast nog verdere maatregelen van de gemeente konden worden gevergd om fietsers voor de paaltjes te waarschuwen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet aansprakelijk is en wijst de vorderingen van eiser af.
Rechtbank Oost-Brabant 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:4703
Eiser heeft letsel opgelopen tijdens het verwijderen van asbest dakplaten in de stal van gedaagden. Een stenen buitenmuur van de stal is omgevallen toen eiser langs die muur liep, en is op eiser terechtgekomen. Eiser vordert een verklaring voor recht dat gedaagden op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk zijn voor de schade en vordert een eerste voorschot op zijn schade. Een opstal is gebrekkig als die opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, niet voldoet aan de eisen die men daaraan vanuit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen. Volgens eiser waren er onvoldoende en verkeerde spouwankers gebruikt in de muren, waardoor de muur kon omvallen. De rechtbank overweegt dat van een in spouw gebouwde (dubbele) muur in het algemeen mag worden verwacht dat beide muren constructief met elkaar zijn verbonden door middel van spouwankers, zodat de buitenmuur niet zomaar kan omvallen. Een schade-expert, die is ingeschakeld door de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar (Achmea), heeft vastgesteld dat de spouwankers waren doorgeroest. Tussen partijen staat vast dat ook als er voldoende en juiste spouwankers waren gebruikt deze waren doorgeroest en geen verbinding meer vormden tussen de binnenmuur en de buitenmuur, zoals door de schade-expert is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de buitenmuur niet aan de daaraan gestelde veiligheidseisen voldeed. De rechtbank concludeert dat de muur gebrekkig was, omdat de spouwankers volledig waren doorgeroest. Hierdoor was er geen verbinding meer tussen de binnen-en buitenmuur met het risico op omvallen en het ontstaan van schade aan personen of zaken. Daarnaast stelt eiser dat gedaagden ook onrechtmatig hebben gehandeld door een gevaarlijke situatie in het leven te roepen (artikel 6:162 BW). Gedaagden voeren aan dat de stal niet gebrekkig was, maar dat eiser zelf onvoorzichtig heeft gehandeld door de dakplaten eenzijdig te verwijderen, hetgeen de stabiliteit van de muur zou hebben aangetast. De rechtbank oordeelt dat de schade het gevolg is van de gebrekkigheid van de muur, en niet van het handelen van eiser. De verwijdering van dakplaten zou bij een deugdelijke verankering van de buitenmuur niet tot instorting hebben geleid. Daarmee acht de rechtbank gedaagden op basis van art. 6:174 BW risicoaansprakelijk. Gedaagden beroepen zich daarnaast op de ‘tenzij-clausule’ in art. 6:174 BW, waarbij aansprakelijkheid vervalt als de bezitter het gevaar niet had kunnen voorkomen, zelfs als het gevaar bekend was. De rechtbank verwerpt dit beroep omdat het gebrek (de roestige spouwankers) al voor het ongeval aanwezig was en niet was veroorzaakt door de werkzaamheden van eiser. Gedaagden stellen voorts dat eiser eigen schuld heeft in de zin van art. 6:100 BW, omdat hij bij de inspectie van de stal aanwijzingen had kunnen zien voor de instabiliteit. De rechtbank acht dit verweer onvoldoende, omdat de genoemde aanwijzingen zoals een zichtbare scheur in de muur, geen directe noodzaak voor nader onderzoek door eiser inhielden. Eiser mocht er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat de spouwankers, die in de muur waren verwerkt, nog functioneel waren. De rechtbank oordeelt dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade van eiser op grond van art. 6:174 BW. De schade zal verder worden vastgesteld in een aparte schadestaatprocedure. De rechtbank kent een voorschot van € 112.734,- toe, omdat vaststaat dat eiser schade heeft geleden
Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6344
Eiser wilde na de aankoop van zijn nieuwe huis zijn oude huis blijven verhuren. Verweerder stond eiser bij als hypotheekadviseur en adviseerde hem om een verhuurhypotheek af te sluiten, omdat dit gelet op het rentepercentage en de hypotheekrenteaftrek fiscaal aantrekkelijker zou zijn. Vervolgens heeft verweerder op basis van de Productwijzer Hypotheek voor Verhuur 2022 en de Kredietgids beoordeeld dat eiser inderdaad in aanmerking kwam voor een verhuurhypotheek. Verweerder heeft eiser gewaarschuwd dat een eenmaal gepasseerde hypotheekakte voor financiering tegen een bepaald rentepercentage later niet desgewenst kan worden aangepast naar een ander rentepercentage. Uiteindelijk werd de aanvraag van eiser voor een verhuurhypotheek afgewezen, omdat het inkomen van eiser niet aan de acceptatievoorwaarden voldeed. Achteraf heeft de bank aan verweerder toegelicht dat voor de berekening van de maximale verhuurhypotheeksom ook een rekentool te raadplegen was. Volgens eiser heeft verweerder een beroepsfout gemaakt door bij onduidelijkheden in de Productwijzer en de Kredietgids kennelijk op de gok te adviseren dat eiser in aanmerking zou komen voor een verhuurhypotheek. Eiser vordert daarom betaling van verweerder voor de hogere rentelasten. Verweerder voert verweer en betwist de zorgplichtschending, de schade en het causaal verband. De rechtbank oordeelt dat een beroepsfout van verweerder niet is komen vast te staan. Volgens de rechtbank is het begrijpelijk dat eiser achteraf gezien liever de lagere rentepercentages had willen gebruiken voor zijn nieuwe woning, maar is een hypotheekadviseur niet aansprakelijk vanwege het enkele feit dat het advies afwijkt van de beslissing van de kredietverstrekker. Hiervoor is volgens de rechtbank meer nodig, waarbij het op de weg van eiser ligt om voldoende concreet te maken waarin verweerder een fout heeft gemaakt, die een redelijk bekwame en redelijk handelende hypotheekadviseur niet zou hebben gemaakt. Het verwijt van eiser dat verweerder onduidelijkheden zag in de Productgids en de Kredietgids en desondanks een gok heeft genomen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Volgens de rechtbank is namelijk door eiser niet inzichtelijk gemaakt waar de afwijzing van de kredietverstrekker precies in is gelegen en mag ervan worden uitgegaan dat de rekentool enkel een extra middel was om aan dezelfde en geldende acceptatievoorwaarden te toetsen als verweerder heeft gedaan. In dat verband heeft eiser tevens niet onderbouwd waarom een redelijk bekwame en redelijk handelende hypotheekadviseur anders had gehandeld, aldus de rechtbank. De rechtbank wijst de vordering van eiser af.
Rechtbank Noord-Holland 16 oktober 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:10611
Verzoekster is al fietsend geraakt door een vallende boomtak. De tak die van de boom is losgekomen was een zogenaamde ‘plakoksel’, waardoor de tak minder goed was gehecht aan de stam van de boom. Zij heeft hierbij ernstig letsel opgelopen. Stadswerk072 voert in opdracht van de gemeente het onderhoud aan de bomen van de gemeente uit. Verzoekster vordert de rechtbank in dit deelgeschil vast te stellen dat de gemeente en Stadswerk072 aansprakelijk zijn voor haar schade. Volgens verzoekster heeft de gemeente onrechtmatig tegenover haar gehandeld doordat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht. De gemeente heeft de boom onvoldoende zorgvuldig gecontroleerd. Hoewel duidelijk zichtbaar was dat de boom een plakoksel had, is dit door de gemeente onopgemerkt gebleven, aldus verzoekster. Verzoekster voert aan dat Stadswerk072 aansprakelijk is voor de fout van haar medewerker die de boomcontrole niet goed heeft uitgevoerd. Hierdoor is de plakoksel gemist en zijn maatregelen uitgebleven, aldus verzoekster. Bij de beantwoording van de vraag of de gemeente alle maatregelen heeft getroffen (die van haar als zorgvuldig handelend eigenaar van de boom redelijkerwijs mogen worden verlangd), moet rekening worden gehouden met alle concrete omstandigheden van het geval. Daaronder vallen de waarschijnlijkheid van het afscheuren van de tak met plakoksel en de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Verzoekster had naar het oordeel van de rechtbank haar standpunt (over de waarschijnlijkheid van het afbreken van de tak) nader moeten onderbouwen. Verzoekster heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid hoe waarschijnlijk het was dat de tak zou uitbreken. De rechtbank kan er daarom, mede in aanmerking nemende dat niet iedere tak met een plakoksel een gevaar vormt, niet van uitgaan dat het waarschijnlijk was dat de tak zou afbreken. Daarbij geldt dat de tak met de plakoksel al jarenlang aanwezig moet zijn geweest, terwijl de boom en de tak meerdere stormen hebben doorstaan. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat het zo waarschijnlijk was dat de tak met de plakoksel zou uitbreken, dat de gemeente maatregelen had moeten nemen. De rechtbank oordeelt in het verlengde daarvan dat de gemeente ook niet alsnog maatregelen had moeten nemen. Hoewel het afbreken van de tak in potentie ernstige letselschade kan veroorzaken, geldt in zijn algemeenheid dat de kans dat een afgebroken tak schade veroorzaakt als gering moet worden beschouwd, aldus de rechtbank. Zeker bij een boom die op bijna negen meter van de openbare weg staat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het zo waarschijnlijk was dat de tak zou afbreken dat de gemeente voorzorgsmaatregelen had moeten treffen. Dit leidt tot de conclusie dat de gemeente of Stadswerk072 niet onrechtmatig tegenover verzoekster heeft gehandeld. Zij hoeven de schade van verzoekster dan ook niet te vergoeden.
Rechtbank Noord-Holland 16 oktober 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:10556
Een fietser heeft ernstig letsel opgelopen na een verkeersongeval met gedaagde (autobestuurder). Gedaagde had de auto gehuurd via een deelautoverhuurder, die een verzekeringsovereenkomst met Allianz had afgesloten. Allianz heeft de letselschade van de fietser vergoed. De polisvoorwaarden bevatte een uitsluiting voor schade veroorzaakt door opzet of roekeloosheid. Allianz stelt op basis van het toedrachtonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek dat gedaagde roekeloos had gereden en eiste terugbetaling van de schadevergoeding aan de fietser. Allianz meende dat de bestuurder op grond van de polisvoorwaarden de aan de fietser betaalde schade en andere opkomende kosten moest terugbetalen.
In deze zaak vordert Allianz een verklaring voor recht dat gedaagde ten tijde van het ongeval opzettelijk schade had veroorzaakt, althans ten minste roekeloos was geweest, en vordert op grond van art. 15 lid 1 WAM betaling van de aan de fietser betaalde schadevergoeding. Volgens Allianz kan zij succesvol een beroep doen op de ‘tenzij-bepaling’ van art. 15 lid 1, tweede volzin WAM, zodat zij een verhaalsrecht had op gedaagde. Gedaagde betwist dat Allianz gehouden was tot betaling van de schadevordering van de fietser betreffende de aanrijding. Hij betwist daarnaast dat Allianz een verhaalsrecht had op grond van artikel 15 lid 1 WAM. Gedaagde is van mening dat Allianz zich ten onrechte beroept op de uitsluitingsclausule betreffende opzet of roekeloosheid in de polisvoorwaarden. Hij erkent dat hij een verkeerde inschatting had gemaakt en daardoor verkeersfouten had begaan, maar betwist dat sprake was van opzet of roekeloosheid in de zin van de polisvoorwaarden en/of art. 7:952 BW. Gedaagde heeft aangegeven dat hij gewoonweg niet had gezien dat er een stoplicht was dat voor hem op rood stond. Er was volgens gedaagde geen sprake van een bewuste actie, wegpiraterij of van een andere bijzondere situatie die regres rechtvaardigt. Hij had geen drank en/of drugs gebruikt en ook was vastgesteld dat hij tijdens het rijden geen telefoon vasthield.
De rechtbank overweegt dat, gelet op art. 161 Rv, de strafrechtelijke onherroepelijke veroordeling van gedaagde dwingend bewijs opleverde van het bewezenverklaarde. De strafrechter had bewezen verklaard dat gedaagde zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten was geweest dat een verkeersongeval had plaatsgevonden en een ander zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. Gedaagde heeft hiertegen geen tegenbewijs aangeboden noch geleverd. De rechtbank overweegt dan ook dat gedaagde de aansprakelijke partij was. Bij de beantwoording van de vraag of de schade onder een verzekering was gedekt, is van belang welke polisvoorwaarden van toepassing waren ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Vast stond dat de in de uitsluitingsclausule opgenomen begrippen ‘opzet’ en ‘roekeloos’ niet in de polisvoorwaarden waren gedefinieerd of toegelicht, maar de rechtbank overweegt dat voor de betekenis van de begrippen ‘opzet’ en ‘roekeloos’ in de zin van de polisvoorwaarden aansluiting moet worden gezocht bij art. 7:952 BW. Hoewel in de polisvoorwaarden niet werd verwezen naar dit artikel, had gedaagde naar het oordeel van de rechtbank wel kunnen begrijpen dat schade die met opzet of door roekeloosheid was veroorzaakt van dekking zou zijn uitgesloten, zoals in art. 7:952 BW is opgenomen. De rechtbank stelt voorop dat vast stond dat de bestuurder forse verkeersovertredingen had gemaakt door een overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid én het passeren van een rood uitstralend verkeerslicht op een kruispunt in het uitgaansgebied.. Desalniettemin oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van roekeloosheid. Gedaagde had weliswaar onvoorzichtig en onoplettend gereden, maar dat betekent nog niet dat zijn verkeersgedrag zodanig gevaarlijk was dat gesproken kon worden van een laakbaarheid die bijna net zo ernstig is als opzet. Om van roekeloos rijgedrag te spreken zou er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden moeten spelen, zoals drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op de uitsluitingsclausule vanwege opzet of roekeloosheid faalt en dat daarmee de schade op grond van de WAM-verzekering van eiser niet van dekking is uitgesloten. De rechtbank wijst daarom de vordering van Allianz af.