Uitspraken rechtbank - AVV - januari 2025

Rechtbank AVV januari 2025

Rechtbank Den Haag 10 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22001

Verzoekster is ten val gekomen bij het oversteken van de Amsterdamse Veerkade in Den Haag. Verzoekster stelt dat zij ten val is gekomen door een gevaarlijk wegdek, namelijk een uitstekende tegel waarover zij is gestruikeld, met letsel in de vorm van klachten aan haar enkel als gevolg. Verzoekster heeft de gemeente aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster de toedracht van haar val onvoldoende heeft onderbouwd en dat de stoep hoe dan ook niet gebrekkig is. Primair stelt de gemeente dat geen sprake is van een gebrek en/of een gevaarzettende situatie en dat zij niet aansprakelijk is voor de door verzoekster geleden schade. Voor zover het wel gaat om een gevaarzettende situatie, heeft verzoekster eigen schuld (art. 6:101 BW) volgens de gemeente.

De rechtbank overweegt dat er sprake is van een dergelijk gebrek als de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daarnaast kan de wegbeheerder aansprakelijk zijn op grond van art. 6:162 BW. Hierbij moet het gaan om een schending van de zorgplicht van de wegbeheerder. Voor de beoordeling van beide grondslagen voor aansprakelijkheid moet aansluiting worden gezocht bij de Kelderluik-criteria. Daarbij komt het aan op de vraag of de betreffende weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Hierbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke (veiligheids)maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Verzoekster heeft wisselend verklaard over de plek waar zij is gevallen en de toedracht en omstandigheden van de val. Ook ter zitting heeft zij hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De rechtbank stelt vast dat het betoog van verzoekster speculaties bevat en dat daardoor niet vast staat dat verzoekster op de aangewezen plek is gevallen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat zelfs als komt vast te staan dat verzoekster door het hoogteverschil van de opsluitband is gevallen, dit niet meebrengt dat de gemeente aansprakelijk is. De genoemde oneffenheid acht de rechtbank acceptabel, althans niet zodanig gebrekkig of gevaarlijk dat sprake is van een gebrekkige opstal of een onrechtmatige situatie. De rechtbank overweegt dat een voetganger bij het oversteken van een fietspad met een opsluitband sowieso al rekening moeten houden met een hoogteverschil tussen het fietspad en de opsluitbanden, zelfs als de geadviseerde hoogte van de CROW-richtlijn zou zijn overschreden. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de door verzoekster geleden schade.

Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7317

In deze zaak is gedaagde met zijn scooter betrokken geraakt bij een ongeval. Door dit ongeval heeft een ander schade opgelopen. Op het moment van het ongeval was de scooter niet meer verzekerd bij Klaverblad, de verzekeraar van gedaagde. Op grond van de narisico-termijn in art. 13 lid 4 WAM heeft Klaverblad de schade echter wel uitgekeerd aan het slachtoffer. Klaverblad vordert nu vergoeding van deze schade van ruim veertienduizend euro van gedaagde op grond van art. 15 WAM.

Gedaagde voert verweer tegen deze vordering door te stellen dat hij zo’n bedrag niet kan betalen en dat hij dacht dat de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer wel meevielen. De kantonrechter overweegt dat gedaagde dit op de rolzitting onvoldoende heeft onderbouwd en dat zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling evenmin tot meer informatie leidt. De gemachtigde van Klaverblad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er veel mis was met de enkel van het slachtoffer en dat de schade van het slachtoffer daarom hoger is uitgevallen. De gemachtigde heeft eveneens uiteengezet dat het totaalbedrag daadwerkelijk door Klaverblad aan het slachtoffer is betaald. Dit is door gedaagde niet betwist, nu hij afwezig was tijdens de mondelinge behandeling. Dat gedaagde afwezig was en daardoor niet kon reageren, is zijn eigen keuze geweest en komt daarmee voor zijn eigen risico, aldus de kantonrechter. De kantonrechter wijst de vordering van Klaverblad toe, net als de gevorderde wettelijke rente. Verder overweegt de kantonrechter dat als gedaagde een betalingsregeling wil, dit in overleg met Klaverblad moet worden afgesproken.

Rechtbank Oost-Brabant 8 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:66

Eiseres heeft gedaagde, als assurantietussenpersoon, opdracht gegeven om een verzekering af te sluiten voor haar nieuwe restaurant. Gedaagde heeft ten behoeve van eiseres een pakketpolis bij De Goudse afgesloten. De afgesloten polis biedt dekking in de rubrieken bedrijfsschade, inventaris/goederen en aansprakelijkheid. Op enig moment is er brand uitgebroken in het restaurant. Hierbij is het door eiseres gehuurde pand waarin het restaurant werd geëxploiteerd inclusief inventaris en boedel, zo goed als verloren gegaan. De Goudse heeft naar aanleiding van een door haar opgevraagde expertise, en een daaropvolgende contra-expertise, de bedrijfsschade vastgesteld en uitgekeerd. De Goudse stelt zich op het standpunt dat sprake is van onderverzekering ten aanzien van de inventaris en goederen. De contra-expert deelt deze mening.

Eiseres stelt gedaagde aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Eiseres vordert kortgezegd een verklaring voor recht dat gedaagde haar niet goed heeft geadviseerd over de verzekering en haar belangen niet goed heeft behartigd, met een aanzienlijke onderverzekering tot gevolg. Gedaagde verweert zich door onder andere te stellen dat eiseres in elk geval geen schade heeft geleden. De Goudse heeft namelijk meer dan het verzekerde bedrag uitgekeerd. Hierdoor is geen sprake van onderverzekering.

De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door onjuiste advisering over de bedrijfsschadeverzekering. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een hogere uitkering van De Goudse, maar de rechtbank vindt dit niet aannemelijk. De Goudse had de bedrijfsschade conform de polisvoorwaarden bepaald op basis van de technische hersteltermijn. Eiseres kan niet bewijzen dat de technische hersteltermijn langer was dan de 8,5 maanden die De Goudse had berekend. De rechtbank overweegt vervolgens dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door het missen van de overdekking. Hoewel eiseres stelt dat zij recht had op een hogere uitkering vanwege overdekking, bleek dat zij al recht had op tweemaal het verzekerde bedrag. Hierdoor is er geen sprake aansprakelijkheid van de tussenpersoon ten aanzien van de bedrijfsschade vanwege het missen van de overdekking. De rechtbank oordeelt dat gedaagde wel tekort is geschoten in zijn zorgplicht door niet actief te informeren naar de juiste waarde van de inventaris en goederen. Gedaagde moet als assurantietussenpersoon de zorg betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. Het is daarbij de taak van de tussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Als de tussenpersoon weet of moet weten dat hij niet over alle benodigde informatie beschikt, zal de tussenpersoon zich actief moeten opstellen en voldoende informatie moet geven. Gedaagde heeft deze zorg niet betracht, waardoor sprake is van aanzienlijke onderverzekering; hij is hiervoor aansprakelijk. De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht dat gedaagde tekort is geschoten in deze verplichtingen toe.

Rechtbank Noord-Holland 9 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:118

In deze zaak gaat het om een familierelatie tussen een broer (eiser) en zus (verweerster). Wegens een incident heeft eiser (de broer) geen contact meer met zijn moeder. Na het overlijden van hun moeder heeft gedaagde aan eiser een rouwkaart gestuurd met daarop informatie over de afscheidsdienst en de uitvaart. Eiser is op de afscheidsdienst verschenen, maar werd vervolgens voor afloop van de dienst door de uitvaartverzorger gevraagd om de dienst te verlaten op verzoek van gedaagde. Eiser vordert nu immateriële schadevergoeding en legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagde hem de mogelijkheid heeft ontnomen om afscheid te nemen van zijn moeder. Verweerster stelt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld, nooit het oogmerk heeft gehad om eiser nadeel toe te brengen en er geen sprake is van fysiek of geestelijk letsel. De kantonrechter oordeelt dat het ontnemen van de mogelijkheid om afscheid te nemen van een overleden ouder onrechtmatig kan zijn, maar dat hier niet is komen vast te staan dat gedaagde het oogmerk had eiser nadeel toe te brengen of dat eiser fysiek dan wel geestelijk letsel heeft opgelopen . De kantonrechter gaat ervan uit dat gedaagde haar verzoek heeft gedaan vanuit haar vrees dat de onaangekondigde aanwezigheid van eiser een waardige afscheidsdienst in de weg zou staan, gezien de verstandhouding tussen partijen. Dat is volgens de kantonrechter niet onrechtmatig. Verder had eiser er ook voor kunnen kiezen om contact op te nemen met verweerster om vooraf afspraken te maken over het moment en de wijze waarop hij afscheid kon nemen van zijn moeder. Door dat na te laten, heeft eiser er zelf aan bijgedragen dat hem is verzocht de dienst te verlaten, aldus de kantonrechter. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van een aantasting in de persoon en wijst de vorderingen van eiser af. Gelet op de familierelatie bepaalt de kantonrechter dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Rechtbank Gelderland 8 januari 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:64

Eiser heeft een opstalverzekering bij gedaagde afgesloten. Naar aanleiding van een storm is schade ontstaan aan de constructie en aan het glas van een houten kas. Hierdoor zijn de afdekkers van de kas los komen te liggen en is het glas deels gebroken. Deze schade heeft eiser gemeld bij gedaagde. Nog voordat de schade was hersteld, heeft een tweede storm plaatsgevonden. De tweede storm heeft een deel van resterende glas van de kas gebroken. Deze heeft eiser opnieuw gemeld. In de toepasselijke polisvoorwaarden is opgenomen dat schade aan glas van (hobby)kassen niet verzekerd is. Schade aan de constructie is wel verzekerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat gedaagde de gehele schade (van storm 2) moet vergoeden, omdat gedaagde volgens eiser tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst door de schade van storm 1. Als gevolg daarvan is de schade van de tweede storm ontstaan. Eiser vordert vergoeding van de volledige schade aan de kas die is ontstaan door storm 2. Daartegenover stelt gedaagde dat de schade van storm 2 is ontstaan, omdat eiser na storm 1 geen schadebeperkende maatregelen heeft getroffen. Eiser had het glas moet repareren en had de losliggende afdekkers moet verwijderen of vastzetten.

De rechtbank oordeelt als volgt. Allereerst verplichten de verzekeringsvoorwaarden en de wet gedaagde om de schade vast te stellen. Als de schade vaststaat, dan betaalt gedaagde het schadebedrag uit, zodat de eiser de schade kan (laten) herstellen of zorgt verweerder ervoor dat de schade wordt hersteld. In de tussentijd is de eiser gehouden, binnen redelijke grenzen, schadebeperkende maatregelen te nemen. Gedaagde heeft echter na de eerste storm nagelaten om de hoogte van de schade vast te stellen. Dat brengt mee dat gedaagde op grond van haar verzekeringsovereenkomst met eiser gehouden is om zowel de schade aan de constructie vast te stellen als herstel uit te voeren. Gedaagde heeft in plaats daarvan aan eiser aangeboden om op zoek te gaan naar een schadehersteller.. De schade was nog niet vastgesteld op het moment dat storm 2 zich voordeed. Volgens de rechtbank gaan beide partijen ervan uit dat de schade niet was ontstaan als de houten constructie inclusief afdekkers eerder was hersteld door gedaagde. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van schuldeisersverzuim, omdat eiser heeft aangegeven dat hij wel een afdekker heeft opgestuurd, maar dat deze nooit is ontvangen. Nu het op de weg lag van gedaagde om de voortgang te bewaken, is geen sprake van schuldeisersverzuim, nu ook niet vast is komen te staan dat eiser de verplichting uit de overeenkomst niet is nagekomen. De rechtbank komt tot de slotsom dat gedaagde gehouden is de volledige schade aan de kas, inclusief de schade aan het glas, te vergoeden. De verweren van gedaagde dat eiser schadebeperkende maatregelen had moeten nemen en de verplichting van eiser om bereddingsmaatregelen te treffen, maken dat oordeel niet anders. De rechtbank wijst de vorderingen toe.