Arrest Hoge Raad - AVV - maart 2025

Arrest HR avv maart 2025

Hoge Raad 7 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:186

Eiseres exploiteert een in- en verkoop- en reparatiebedrijf van auto’s. Tussen verweerster en eiseres was een ZekerheidsCombinatieBedrijven-pakketverzekering (ZCB-pakketverzekering) van kracht. Op het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering is de vraag of er sprake is geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf met “nee” beantwoord. De statutair bestuurder heeft echter in het verleden een gevangenisstraf van 14 maanden uitgezeten wegens belastingfraude. Enkele maanden voor de aanvraag van de verzekering vonden doorzoekingen en verhoren door de FIOD plaats in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar de bestuurder wegens verdenking van belastingfraude na zijn gevangenisstraf. Drie jaar na het afsluiten van de verzekering ontstond er een brand in het bedrijfspand van eiseres, waardoor het pand, de inventaris, de auto's en andere goederen verloren gingen. Eiseres vorderde een uitkering op basis van de ZCB-pakketverzekering voor de schade veroorzaakt door de brand. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en oordeelde dat de vraagstelling op het aanvraagformulier van de verzekering niet voldeed aan de eisen van artikel 7:928 lid 5 BW. Hoewel de vraagstelling ruim en algemeen geformuleerd was, wat tot misverstanden kon leiden, vond het hof dat dit niet betekende dat de verzekeraar zich in geen enkel geval op verzwijging kon beroepen. Het hof stelde vast dat eiseres redelijkerwijs geen misverstand kon hebben over de verplichting om de verdenking van fiscale fraude te melden, gezien de eerdere strafrechtelijke vervolging en detentie van de statutair bestuurder. De doorzoeking door de FIOD en het verhoor waren voldoende om te concluderen dat de verdenking gemeld had moeten worden. Daarom werden de grieven van eiseres verworpen en bleef de afwijzing van de vordering in stand.

Eiseres stelt dat het hof heeft miskend dat als een verzekeraar niet duidelijk vraagt naar het strafrechtelijk verleden, er geen mededelingsplicht is volgens artikel 7:928 BW. Ze betoogt dat de verzekeraar zich dan niet op verzwijging kan beroepen. Daarnaast vindt eiseres dat de vraagstelling van verweerster te ruim en algemeen was, waardoor deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 7:928 lid 5 BW.

De Hoge Raad overweegt dat de verzekeringnemer alle relevante feiten moet mededelen die hij kent of behoort te kennen. Voor strafrechtelijke feiten geldt dat deze alleen gemeld moeten worden als de verzekeraar hier expliciet naar vraagt in duidelijke termen. De Hoge Raad concludeert dat de wetsgeschiedenis van art. 7:928 lid 5 BW aantoont dat de wetgever wilde voorkomen dat verzekeringnemers meer informatie over hun strafrechtelijk verleden moeten delen dan nodig is. De verzekeraar moet duidelijk aangeven welke feiten van belang zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de vraagstelling van verweerster ruim en algemeen was, maar dat er geen misverstand kon bestaan over de verplichting om de verdenking van fiscale fraude te melden. Volgens de Hoge Raad hanteert het hof daarmee geen onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelt daarmee eiseres in het ongelijk.