Ongerechtvaardigde verrijking

Bestuurdersaansprakelijkheid en ongerechtvaardigde verrijking als gevolg van nimmer tot stand gekomen geldleningsovereenkomst.

RVB Infra B.V. (“RVB”) had een aanzienlijke vordering op Dormio Projecten B.V. (“Dormio”). Wegens haar slechte financiële situatie heeft Dormio met haar schuldeisers
een schuldsaneringsakkoord gesloten. Ingevolge dat akkoord is een gedeelte van de vordering van RVB voldaan, een gedeelte kwijtgescholden en een gedeelte zou
later betaald worden. Als zekerheid voor de betaling worden twee vakantiewoningen in Oostenrijk overgedragen. Nu het naar Oostenrijks recht niet was toegestaan
twee vakantiewoningen op naam te hebben, is een van de vakantiewoningen aan de zustermaatschappij van RVB, Rohebo Vastgoed B.V. (“Rohebo”), overgedragen.
RVB en Rohebo sluiten vervolgens een geldleningsovereenkomst voor een bedrag gelijk aan de waarde van de vakantiewoning. Enkele maanden later failleert RVB.
Rohebo heeft daarna de vakantiewoning voor een (te) laag bedrag verkocht en een gedeelte daarvan aan de curator betaald als aflossing en rente. Nadat de curator
Rohebo heeft gesommeerd tot betaling van het restantbedrag ‐ en betaling uitbleef ‐ heeft de curator de geldleningsovereenkomst ontbonden in verband met de
wanprestatie. De curator vordert in onderhavig geding:

(i.): terugbetaling van het te leen verstrekte bedrag van Rohebo;

(ii.): betaling van de (rechtspersoon‐)bestuurders van RVB (en van Rohebo) van de door RVB en haar gezamenlijke crediteuren geleden schade, gelijkgesteld aan de
waarde van de vakantiewoning, als gevolg van onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen.

De rechtbank:

Rohebo en de (rechtsperoon‐)bestuurders van RVB (tezamen: “Rohebo c.s.”) voeren gezamenlijk verweer.

Ad (i.): Rohebo c.s. hebben aangevoerd dat er nimmer een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen nu RVB nimmer een euro aan Rohebo ter beschikking heeft
gesteld. Er is derhalve niet aan het bepaalde in art. 7A:1791 (oud) BW voldaan. De rechtbank volgt Rohebo c.s. in dit verweer. Dit betekent dat Rohebo door de
overdracht van de vakantiewoning ongerechtvaardigd is verrijkt en zij gehouden is de schade van RVB te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking. Bij de bepaling
van de hoogte van de schadevergoeding wordt geen rekening gehouden met vermindering van de verrijking, omdat die vermindering aan Rohebo kan worden
toegerekend. Gezien haar verweer had Rohebo immers vanaf het moment van overdracht van de vakantiewoning rekening te houden met een verplichting tot
vergoeding van de schade die RVB lijdt;

Ad (ii.): nu het verweer dat geen rechtsgeldige geldleningsovereenkomst is gesloten doel treft, kan de bestuurders verweten worden dat zij een aan RVB toekomende
vakantiewoning om niet aan Rohebo hebben overgedragen. Dit terwijl de bestuurders volgens de rechtbank wisten dat RVB in financiële moeilijkheden verkeerde.
Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden zo hebben gehandeld. De bestuurders kan derhalve een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt
worden. Ook indien er wel een rechtsgeldige geldleningsovereenkomst was gesloten, kan de bestuurders van RVB een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden. De
bestuurders wisten immers, althans behoorden te weten, dat Rohebo niet in staat was haar verplichtingen tegenover RVB volledig na te komen en dat zij daarvoor
geen voldoende verhaal zou bieden. De bestuurders zijn derhalve aansprakelijk voor de schade die (de boedel van) RVB daardoor heeft geleden.
De rechtbank veroordeelt Rohebo c.s. hoofdelijk tot betaling van een bedrag gelijk aan de waarde van de vakantiewoning, verminderd met het bedrag dat reeds door
Rohebo is voldaan.

Klik hier om de gehele publicatie van 16 maart 2017 van Wolters Kluwer SmartNewz te lezen.

Dirk de Jong ‐ Holla Advocaten