Ondanks schorsing van executie van koopovereenkomst gebruikt advocaat deze vordering toch voor een faillissementsaanvraag

Raad van Discipline ‘s‐Gravenhage, 11 januari 2016, ECLI:NL:TADRSGR:2016:22 ‐ Op SmartNewz sinds: 26 februari 2016

P B.V. en R. B.V. zijn verwikkeld in juridische procedures. Klager is de directeur van de wederpartij P B.V. (hierna: ‘Klager’). Verweerder is advocaat van R B.V. (hierna: ‘Advocaat’). Tijdens een mondelinge behandeling heeft de Advocaat de rechter onjuist geïnformeerd over een telefoongesprek met de bank. De Raad van Discipline (bekrachtigd door het Hof van Discipline) heeft de Advocaat hiervoor een berisping opgelegd. Nadat deze berisping is opgelegd vraagt de Advocaat ‐ namens R B.V. ‐ tweemaal het faillissement van P B.V. aan. Het eerste faillissementsverzoek wordt na betaling (onder protest) ingetrokken. De vordering waarop het tweede faillissementsverzoek is gebaseerd betreft een vordering uit hoofde van een koopovereenkomst die is neergelegd in een notariële akte. De voorzieningenrechter had echter in kort geding ‐ uitvoerbaar bij voorraad ‐ bepaald dat de executie van de koopovereenkomst diende te worden opgeschort totdat zou zijn beslist op de door P B.V. tegen R B.V. aanhangig gemaakte bodemprocedure (hierna: ‘het Vonnis’). Klager verwijt de Advocaat dat hij ex art. 46 Advocatenwet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het faillissement aan te vragen: (a) op basis van vonnissen die tot stand zijn gekomen nadat de Advocaat de rechter onjuist had geïnformeerd; (b) dat de Advocaat de tweede faillissementsaanvraag heeft ingediend ondanks dat de voorzieningenrechter had bepaald dat de executie diende te worden opgeschort totdat was beslist in de bodemprocedure.

Raad van Discipline: omdat de klacht gericht is tegen de advocaat van een wederpartij geldt de maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt en kan ingeperkt worden indien de advocaat: (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij; (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn; of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het handelen van de Advocaat wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf onder (2). Hierbij wordt opgemerkt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feiten materiaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan. Slechts in uitzonderingsgevallen is een advocaat gehouden de juistheid te verifiëren.

Klik hier voor de gehele publicatie d.d. 26 februari 2016 van Pim van de Goor in Wolters Kluwer, SmartNewz Insolventierecht.