Arbeidsongeschiktheid

Ontbinding maatschapsovereenkomst na arbeidsongeschiktheid; redelijkheid en billijkheid eisen voorschot op vergoeding.

Eiser 1, eiseres 2 (“Eisers”) en gedaagde hebben een (kosten)maatschapsovereenkomst ondertekend met het oog op de gezamenlijke exploitatie van een
tandartspraktijk. In verband met de hoge aanvangskosten van een dergelijke maatschap is beoogd dat de samenwerking zou worden aangegaan voor de duur van ten
minste vijf jaar. Nadat gedaagde een jaar later arbeidsongeschikt is geworden, is zijn praktijk ‐ conform de maatschapsovereenkomst ‐ uitgeoefend door
waarnemers. Toen de laatste waarnemer aangaf de praktijk van gedaagde niet over te zullen nemen, heeft gedaagde aangegeven dat het voor hem ophield. Eisers
hebben toen de maatschapsovereenkomst ten aanzien van gedaagde opgezegd. Uit de maatschapsovereenkomst volgt dat opzegging niet zal kunnen leiden tot
beëindiging voordat vijf jaar na de aanvangsdatum van de overeenkomst zijn verstreken. Eisers vorderen in het onderhavige geding dat de voorzieningenrechter:

(i.): gedaagde zal verbieden zijn patiëntenbestand aan een derde te verkopen, los van zijn positie in de maatschap, op straffe van verbeurte van een dwangsom; en

(ii.) gedaagde zal veroordelen om de maatschapsovereenkomst na te komen en in dat kader de maandelijkse bijdrage in de kosten van de maatschap van € 10.000,‐
te betalen.

Voorzieningenrechter:

De voorzieningenrechter stelt voorop dat enerzijds van gedaagde niet kan worden verlangd dat hij, ook na anderhalf jaar arbeidsongeschiktheid, blijft bijdragen in de
kosten van de maatschap en tevens de waarneming blijft bekostigen. Anderzijds hebben Eisers er belang bij dat zij de praktijk met een ander kunnen voortzetten,
zeker wanneer gedaagde niet meer bijdraagt in de kosten. De wederzijdse verklaringen zijn dan ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens
elkaar in acht moeten nemen. Dit brengt voor de vorderingen het navolgende mee.

Ad (i.): Eisers kunnen met het patiëntenbestand van gedaagde, en alle aan de uitoefening van de praktijk dienstige materiële zaken, de kosten van de maatschap
betalen en winst genereren. Daar staat tegenover dat gedaagde door de hem overkomen arbeidsongeschiktheid met zijn praktijk geen inkomen meer kan verwerven.
De overdracht van zijn patiëntenbestand en het vertrek uit de maatschap geven hem wel recht op een vergoeding. De redelijkheid en billijkheid brengt mee dat Eisers
gedaagde een voorschot op die vergoeding moeten voldoen. De voorzieningenrechter acht een voorschot van € 50.000,‐ passend. Partijen kunnen vervolgens de tijd
nemen om ‐ al dan niet met behulp van deskundigen ‐ de hoogte van de vergoedingen vast te stellen. De vordering wordt daarom voor de duur van twee maanden
toegewezen. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen reden omdat erop mag worden vertrouwd dat gedaagde zich zal houden aan het
verbod tot verkoop van het patiëntenbestand;

Ad (ii.): De beëindiging van de maatschap met gedaagde en de toedeling van diens aandeel en patiëntenbestand aan Eisers, brengen mee dat gedaagde niet meer is
gehouden om bij te dragen in de kosten van de maatschap. De desbetreffende vordering wordt afgewezen.

Klik hier om de gehele publicatie van 9 maart 2017 van Wolters Kluwer SmartNewz te lezen.

Dirk de Jong ‐ Holla Advocaten