Zorgverzekeraar aangemerkt als aanbestedende dienst

Op 19 juni jl. heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een opmerkelijk vonnis gewezen. Het ging in die zaak om een geschil tussen CZ en een leverancier van stomamaterialen aan stomadragers. CZ heeft in 2014 voor de inkoop van stomamaterialen en bijbehoevende dienstverlening contracten afgesloten met 17 zorgaanbieders. Voor 2015 wil CZ de stomamaterialen scherper inkopen en om die reden heeft zij de keuze gemaakt om slechts één leverancier te contracteren. Eén van de andere niet-gecontracteerde leveranciers is daarop een kort geding begonnen. Deze leverancier heeft in kort geding betoogd dat CZ handelt in strijd met artikel 1.5 van de Aanbestedingswet 2012. CZ heeft in die procedure betoogd dat zij niet kan worden aangemerkt als aanbestedende dienst zodat er geen sprake is van strijd met artikel 1.5 van voornoemde wet. De hoofdvraag die de voorzieningenrechter in deze zaak heeft moeten beantwoorden is of CZ kan worden aangemerkt als een aanbestedende dienst. Volgens artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 wordt onder een publiekrechtelijke instelling verstaan een instelling die specifiek ten doel heeft te voorzien in behoefte van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard. Daarnaast dient deze publiekrechterlijke instelling rechtspersoonlijkheid te bezitten. Tevens dient aan één van de alternatieve voorwaarden te zijn voldaan zoals weergegeven in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet. De voorzieningenrechter heeft bij het beantwoorden van deze vragen aansluiting gezocht bij rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet in geschil is dat CZ specifiek ten doel heeft te voorzien in behoefte van algemeen belang. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat die behoeften van algemeen belang anders zijn dan van commerciële of industriële aard. De voorzieningenrechter motiveert dit als volgt. Zorgverzekeraars opereren namelijk niet onder normale marktomstandigheden, aldus de voorzieningenrechter. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de verplichting van iedere Nederlander om zich te verzekeren tegen zorgkosten, de acceptatieplicht voor zorgverzekeraars en het verbod op premiedifferentiatie zijn opgenomen in de Zorgverzekeringswet. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter nog op dat CZ geen winstoogmerk heeft en dus geen winst nastreeft. Ook draagt CZ geen economisch risico van de uitoefening van haar activiteiten. Indien een zorgverzekeraar failliet is verklaard voldoet het zorginstituut namelijk aan de verzekerde de vorderingen die zij op de zorgverzekeraar hebben. Op grond van artikel 31 van de Zorgverzekeringswet is het Rijk dan ook aansprakelijk voor die betalingen. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat CZ rechtspersoonlijkheid bezit en dat is voldaan aan een van de alternatieve voorwaarden zoals is opgenomen onder artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012. De voorzieningenrechter merkt namelijk op dat CZ voor meer dan de helft door de staat wordt gefinancierd.

Al met al concludeert de voorzieningenrechter dat CZ dient te worden aangemerkt als een publiekrechtelijke instelling en daarmee als een aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012. Het gevolg hiervan is dat artikel 1.5. van de aanbestedingswet wel degelijk van toepassing is. Volgens dit artikel mag een aanbestedende dienst opdrachten niet onnodig samenvoegen. Doet een aanbestedende dienst dit wel dan moet deze samengevoegde opdracht worden opgedeeld in percelen. Het nalaten van een dergelijke opdracht in percelen kan disproportioneel zijn met als gevolg dat een belangrijk deel van de markt wordt uitgesloten. Aangezien CZ in 2014 17 zorgaanbieders heeft gecontracteerd voor deze opdracht concludeert de voorzieningenrechter dat het gaat om een omvangrijke opdracht die wel degelijk in percelen is op te delen. Het feit dat CZ slechts een opdrachtgever wil contracteren teneinde kosten te besparen is naar de mening van de voorzieningenrechter een onvoldoende motivering. Hiertegenover staan immers de belangen van meerdere potentiële leveranciers die van de markt dreigen te worden uitgesloten. Nu artikel 1.5 van de Aanbestedingswet van toepassing is en in dit artikel is vastgelegd dat een dergelijke situatie juist voorkomen dient te worden is dat niet wenselijk. Deze uitspraak is een bijzondere uitspraak, aangezien tot nu toe een zorgverzekeraar werd aangemerkt als een privaatrechtelijke partij. Het gaat hier om een vonnis van een voorzieningenrechter dus het is nog maar de vraag of deze uitspraak stand houdt in hoger beroep, dat inmiddels met spoed is ingesteld door CZ. Mocht deze uitspraak inderdaad stand houden dan zal dit grote gevolgen hebben voor de zorginkoop door zorgverzekeraars.

Voor meer informatie kun u contact opnemen met mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, 040 23 80 600.