Wordt de omvang van het smartengeld bepaald door de tijdsduur van het lijden?
In een deelgeschilprocedure bij de rechtbank Overijssel werd onlangs geprocedeerd over de hoogte van het smartengeld in verband met de beperkte tijdsduur van het lijden als gevolg van een ongeval.
Een 54-jarige voetganger werd op 24 november 2011 op een zebrapad aangereden door een auto. Als gevolg van het ongeval heeft de man zeer ernstig letsel opgelopen. Na behandeling in het ziekenhuis is hij in een verpleeghuis opgenomen. Door een onjuiste bediening van de beademingsapparatuur was sprake van verstikkingsdreiging en werd de man extra angstig. Op 8 maart 2012 is hij overleden.
Het geschil
De echtgenote van de man verzoekt in de deelgeschil-procedure een smartengeldvergoeding tussen € 150.000 en € 300.000 tegenover het door Univé, de aansprakelijke verzekeraar, aangeboden bedrag van € 30.000. Het geschil tussen partijen betreft het verschil van waardering omtrent de hoogte van het smartengeld in verband met de beperkte tijdsduur van het lijden van ruim drie maanden voor het overlijden. Niet in geschil is het opgelopen letsel en de tot de armste soort gereduceerde kwaliteit van leven.
De rechtbank
De rechtbank stelt – in tegenstelling tot Univé – voorop dat het toekennen van smartengeld niet alleen een compensatiefunctie heeft, maar ook die van genoegdoening. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding op grond van artikel 6:106 BW houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden. Enerzijds betreft het verkeersaansprakelijkheid, waarbij de zwaarte van het aan de bestuurder te maken verwijt zeer aanzienlijk is. Anderzijds is er sprake van letsel van de zwaarste categorie met een intens lijden. De man was een ‘familie-man’, vader van vier dochters en had een actief en sociaal leven. Als gevolg van het ongeval was hij fysiek tot nagenoeg niets meer in staat. Hij kon zijn hobby’s zeilen en musiceren niet meer uitoefenen en was totaal afhankelijk van de hulp van anderen.
Conclusie
Gelet op alle omstandigheden en op de bedragen die recent door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 125.000 billijk. Conclusie is dat de duur van het lijden door de rechter beperkt wordt meegenomen bij het vaststellen van de omvang van het smartengeld. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat, hoewel er een hogere vergoeding is verzocht en het hier zeer ernstig letsel betreft, de Nederlandse rechter het thans nog niet aandurft om over de bovengrens van € 150.000 heen te gaan. Terwijl dat in de ons omringende landen wel gebeurt.