Wet Bopz: Rechtbank moet onderzoek doen in geval van een terugtredende advocaat

De Hoge Raad heeft op 19 december 2014 geoordeeld dat de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene, die met een inbewaringstelling is opgenomen in een psychiatrische instelling en waarvoor een voortzetting van die inbewaringstelling is verzocht, toevoeging van een andere advocaat wenst indien de toegevoegde advocaat is teruggetreden. Uit de beschikking moet blijken dat de rechter een dergelijk onderzoek heeft verricht.

In de betreffende zaak was een voortzetting van de inbewaringstelling verzocht en had de betrokkene ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven alleen met de rechter te willen praten als de haar toegewezen advocaat de kamer verliet, omdat deze in haar visie geen echte advocaat was. De advocaat heeft daarop de kamer verlaten en de rechtbank heeft de gevraagde machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend.

In cassatie werd geklaagd over het feit dat de behandeling van de verzochte machtiging heeft plaatsgevonden zonder advocaat. De Hoge Raad stelt voorop, en bevestigt hiermee de lijn die hij al eerder had uitgezet voor “gewone” machtigingen in het kader van de Wet Bopz, dat de korte wettelijke beslistermijn er in voorkomende gevallen toe kan leiden dat de behandeling plaatsvindt zonder advocaat. Daarop dient betrokkene alsdan echter door de rechtbank te worden gewezen.

Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat in zaken van vrijheidsbeneming krachtens de Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrisch ziekenhuis) geldt dat, indien de advocaat terugtreedt omdat zijn cliënt te kennen geeft niet meer door hem te willen worden bijgestaan, een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van art. 8 lid 3 Wet Bopz, in verbinding met het vierde lid van art. 45 Sv, meebrengt dat de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst, en dat de rechter in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek dient te doen blijken (vgl. HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1422, NJ 1994/720, en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998, NJ 2014/471).

Dit geldt ook, aldus de Hoge Raad, indien ten aanzien van de betrokkene is verzocht om het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz. De omstandigheid dat de rechter bij de behandeling van een zodanig verzoek is gebonden aan een korte wettelijke beslistermijn (vgl. art. 29 lid 3 Wet Bopz) doet daaraan niet af. Indien in een dergelijk geval de betrokkene verklaart dat hij geen bijstand wenst van de aan hem toegevoegde raadsman, is de rechter gehouden te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst, en, zo ja, of het mogelijk is om, binnen de wettelijke beslistermijn, een andere raadsman aan de betrokkene toe te voegen. Bij bevestigende beantwoording van laatstgenoemde vraag dient de rechter op de voet van art. 8 lid 3 Wet Bopz erop toe te zien dat een nieuwe raadsman aan de betrokkene wordt toegevoegd.

Indien de rechter van oordeel is dat de toevoeging van een nieuwe raadsman binnen de wettelijke beslistermijn niet mogelijk is, is hij gehouden hiervan mededeling te doen aan de betrokkene. In dat geval dient de rechter de betrokkene erop te wijzen dat zijn weigering om zich te laten bijstaan door de aanvankelijk toegevoegde raadsman, ertoe kan leiden dat hij bij de behandeling van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling niet door een raadsman wordt bijgestaan.

De rechter is gehouden om in zijn beschikking te doen blijken van het resultaat van vorenstaand onderzoek en, in voorkomend geval, van het standpunt van de betrokkene ten aanzien van de onmogelijkheid om tijdig een andere raadsman aan hem toe te voegen. In het onderhavige geval bleek niet uit de beschikking van de rechtbank dat zij aan betrokkene heeft gevraagd of zij toevoeging van een andere raadsman wenste. Om die reden kon de beschikking (alleen al hierom) niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde de beschikking en heeft de zaak verwezen naar dezelfde rechtbank.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marloes Hulstein, tel. +31 40 23 80 682.

 

Bron: Cassatieblog.nl en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3663