Werkgeversaansprakelijkheid; hoe zit het ook alweer?

werkgeversaansprakelijkheid

Het uitgangspunt in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht is dat in beginsel ieder zijn eigen schade draagt tenzij een ander daarvoor verantwoordelijk is. De vraag die daarbij kan opspelen, is hoe het geregeld is indien men voor zijn of haar veiligheid volledig of voor een groot deel afhankelijk is van een ander en onder die omstandigheden schade lijdt. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien een werknemer gedurende het uitvoeren van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het is bij uitstek de verantwoordelijkheid van de werkgever om ervoor te zorgen dat de werknemer onder veilige omstandigheden zijn werkzaamheden kan verrichten. Aan de hand van drie recente uitspraken wordt het leerstuk van werkgeversaansprakelijkheid in dit blog nader in kaart gebracht.

Juridisch kader

Alvorens dieper in te gaan op de uitspraken zal eerst het juridisch kader worden geschetst. Kernartikel voor de werkgeversaansprakelijkheid is art. 7:658 lid 1 BW. Dit artikel luidt als volgt:

De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.”

Art. 7:658 lid 2 BW schrijft vervolgens voor dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt tenzij de werkgever kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht zoals vervat in art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan of de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In bestendige jurisprudentie is geoordeeld dat de zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW niet beoogt om een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen de gevaren op de werkvloer.[1] Deze zorgplicht beoogt daarbij wel de werknemer te beschermen tegen gevaren verbonden aan de werkzaamheden in zoverre dit redelijkerwijs in verband met de arbeid van de werkgever kan worden gevergd.[2] De op de werkgever rustende zorgplicht heeft een ruime strekking waarbij niet snel kan worden aangenomen dat een werkgever aan deze plicht heeft voldaan. Daarbij is het ook aan de werkgever om op de arbeid toegespitste instructies te verstrekken en toe te zien op de naleving van deze instructies. Welke maatregelen in de gegeven omstandigheden nodig zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij gedacht kan worden aan de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking daarvan en de ernst van de gevolgen alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Aan de hand van de hierna te bespreken uitspraken zal bezien worden hoe deze criteria in de praktijk worden toegepast.

Arrest gerechtshof Den Haag

In een recent gepubliceerd arrest van het gerechtshof Den Haag speelde het volgende. De werknemer in deze kwestie diende handmatig hyacintenbollen te planten op een stuk grond middels een zogenoemde plantkar. Deze plantkar was achter de tractor aan een plantmachine gekoppeld. Gedurende het verrichten van deze werkzaamheden hing de desbetreffende werknemer in deze plantkar middels een tuigje. Terwijl de plantkar verplaatst werd naar de locatie alwaar de plantwerkzaamheden verricht werden, is de plantkar in een sloot gegleden. Op dit moment was de werknemer bevestigd aan de plantkar. Het was de werknemers echter slechts toegestaan om zich gedurende het planten in de plantkar te bevinden. Ten gevolge van dit voorval lijdt de werknemer schade.

In deze procedure ligt de vraag voor of de werkgever aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan en al dan niet aansprakelijk is voor de schade van werknemer. Het hof acht het in het kader van de zorgplicht van belang dat de werknemer voornoemde werkzaamheden slechts één keer eerder had verricht. Daarbij is de werknemer niet (uitdrukkelijk) gewaarschuwd dat hij zich gedurende het verplaatsen van de plantkar, anders dan op het land, niet in de plantkar mocht bevinden. Niet is gebleken dat de werknemer door zijn werkgever voorafgaand is geïnstrueerd omtrent de risico’s die verbonden zijn aan het werken met een plantkar.

Het hof oordeelt dan ook dat de werkgever de risico’s die gepaard gaan met het zich hangend aan een rijdende plantkar bevinden niet heeft onderkend. Aangezien een ongeval met een plantkar ernstige gevolgen kan hebben, oordeelt het hof dat er in de gegeven omstandigheden hoge eisen aan het te hanteren veiligheidsregime dienen te worden gesteld. Derhalve had van de werkgever verlangd mogen worden dat deze op het werken met de plantkar toegespitste maatregelen had getroffen. Daarbij had de werkgever erop toe moeten zien dat er tijdens het rijden op andere locaties dan het land geen werknemers in de plantkar aanwezig waren. Het hof merkt op dat men door regelmatig te verkeren in bepaalde werksituaties minder voorzichtig is dan ter voorkoming van ongevallen raadzaam is. De omstandigheid dat de kans op een ongeval zoals deze zich heeft voorgedaan niet groot is, maakt niet dat de werkgever hiervoor geen specifieke maatregelen had moeten treffen. Ook is niet gebleken dat de werkgever een op het werken met de plantkar toegespitste Risico-Inventarisatie en – Evaluatie (RI&E) heeft opgesteld. Op basis van het vorenstaande oordeelt het hof, in tegenstelling tot de kantonrechter in eerste aanleg, dat de werkgever de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en aansprakelijk is voor de schade van zijn werknemer.

Arrest gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betrof het een werknemer die was opgedragen om een sparing (opening) in het plafond boven de begane grond te dichten. Gedurende het verrichten van deze werkzaamheden was de werknemer niet aangelijnd. Aan een kant van de sparing waren gipsplaten aangebracht welke steunden op een kast. Voor het dichten van deze sparing is de werknemer op het gipsen plafond gaan staan. Om het gipsen plafond te betreden, heeft de werknemer een afzetlint verwijderd en een houten plaat over het gipsen plafond gelegd. Op enig moment is de werknemer door het gipsen plafond gezakt en circa drie meter naar beneden gevallen.

In deze procedure diende het hof de vraag te beantwoorden of de werkgever zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. De werkgever stelt dat hij de werknemer heeft gewaarschuwd om het gipsen plafond niet te betreden en reeds op basis daarvan heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. Het hof gaat hierin niet mee en stelt dat onvoldoende vast is komen te staan dat de werknemer op een duidelijke en eenduidige wijze is geïnstrueerd omtrent het betreden van het gipsen plafond. De werkgever onderkent dat het uit veiligheidsoogpunt nodig was dat de werknemer gedurende het uitvoeren van deze werkzaamheden aangelijnd was. De werkgever stelt dat een (aanvullende) mondelinge instructie omtrent het aanlijnen niet nodig was nu in een eerder zogenoemde ‘toolboxmeeting’ geïnstrueerd was dat men bij het werken op hoogte – onder andere – aangelijnd dient te zijn.

Het hof acht een dergelijke algemene instructie onvoldoende. De werkgever is namelijk niet alleen verplicht om op de gevaren toegespitste instructies te verstrekken, maar dient ook toe te zien op de naleving van deze instructies. De werkgever had de werknemer dan ook (mondeling) moeten instrueren omtrent het aanlijnen. Ook was er een instructie omtrent het gebruik van het valharnas benodigd nu er bij het dichten van de sparing geen mogelijkheid was om het valharnas vast te maken. Concluderend is het oordeel van het hof dat de algemene instructie in de toolboxmeeting in de gegeven omstandigheden onvoldoende was om te voorkomen dat de werknemer schade zou lijden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werkgever is dan ook aansprakelijk voor de door zijn werknemer geleden schade.

Uitspraak rechtbank Noord-Nederland

De hiervoor behandelde uitspraken laten zien dat er hoge eisen worden gesteld aan de zorgplicht van een werkgever. Dat het niet onmogelijk is om aan deze eisen te voldoen illustreert de volgende uitspraak. De rechtbank Noord-Nederland diende te oordelen of een werkgever aansprakelijk was voor de val van een trap van een van zijn werknemers. De werkneemster, welke beschikte over een VCA-diploma, diende een storing in de hamermolenruimte te verhelpen. Zij diende een à twee keer per week een storing in deze ruimte te verhelpen. Deze hamermolenruimte was bereikbaar via een steile, uit roosters bestaande trap waarvan de treden korter waren dan gebruikelijk. De trap voldeed aan de vereisten zoals vervat in het Bouwbesluit. Bij het afdalen van deze trap droeg de werkneemster in een hand het gereedschap dat zij gebruikt had om de storing te verhelpen. Haar andere hand was vrij om de leuning vast te houden. Op enig moment is de werkneemster voorover gevallen ten gevolge waarvan zij letsel heeft opgelopen.

Na het ongeval is de trap onderzocht door de inspectie SZW maar deze heeft geen overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet vastgesteld. Voor beantwoording van de vraag of de werkgever maatregelen had moeten treffen, acht de rechtbank het van belang of de werkgever bekend was met het gevaar dan wel met dit gevaar bekend behoorde te zijn. Daarbij rust op de werkgever een zekere onderzoeksplicht naar risico’s in de werkomgeving.

De rechtbank oordeelt dat op de werkgever geen plicht rustte om voor het gebruik van de trap nadere instructies te verschaffen of maatregelen te treffen. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat de werkneemster zeer ervaren was en dat het afdalen van de trap met gereedschap in één van haar handen geen ongebruikelijke gang van zaken was waarbij de rechtbank het afdalen van deze trap niet als bijzonder risicovol kwalificeert. Er zijn geen eerdere incidenten met deze trap voorgevallen of klachten over de trap bekend. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de werkgever niet wist of kon weten dat de trap een onveilige situatie opleverde. Derhalve hoefde de werkgever voor deze specifieke situatie geen RI&E op te stellen. Daarbij was de desbetreffende werkneemster ervaren en mocht van haar verwacht worden dat zij in kon schatten of zij veilig de trap af kon dalen met gereedschap in één van haar handen. De rechtbank overweegt dat het ongeval een gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de werkgever niet tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht. De werkgever is dan ook niet aansprakelijk.

Conclusie

Op basis van deze uitspraken kan geconcludeerd worden dat er hoge eisen worden gesteld aan de op de werkgever rustende zorgplicht. Het is daarbij echter niet zo dat het feit dat een werknemer gedurende het uitvoeren van zijn werkzaamheden schade lijdt, inhoudt dat de werkgever te allen tijde aansprakelijk is. In dat kader is het wel aan de werkgever om aan te tonen dat hij alle redelijkerwijs te vergen maatregelen heeft getroffen om de kans op schade zoveel als mogelijk te voorkomen.

De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden laat zien dat een algemene instructie, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, niet voldoende is. Het dient te gaan om een op de situatie toegespitste instructie waarbij het ook aan de werkgever is om toe te zien op de naleving daarvan. Voornoemde uitspraken laten daarnaast zien dat de aard van de werkzaamheden van belang is. Zo is het niet aangelijnd werken op hoogte of het zich hangend achter een rijdende plantkar bevinden in beginsel risicovoller dan het afdalen van een trap. Bij dergelijke werkzaamheden zal aldus een zwaardere zorgplicht gelden dan bij het afdalen van een trap.

Kanttekening die hierbij dient te worden geplaatst, is dat het afdalen van een trap afhankelijk van de omstandigheden van het geval ook een risicovolle situatie kan opleveren. Tevens laten voornoemde uitspraken zien dat de ervaring van de desbetreffende werknemer een relevante omstandigheid is. In het arrest van het gerechtshof Den Haag hecht het hof er waarde aan dat de desbetreffende werknemer deze werkzaamheden slechts één keer eerder had uitgevoerd. Indien deze werknemer zeer ervaren was dan had mogelijk verwacht mogen worden dat hij op de hoogte was van het feit dat hij zich gedurende het rijden anders dan op het land niet in de plantkar mocht bevinden. In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland hecht de rechtbank er daarentegen waarde aan dat het een gediplomeerde en ervaren werkneemster betrof. Van een werknemer hoeft daarbij niet steeds de opperste mate van voorzichtigheid verwacht te worden. Voorgaande uitspraken illustreren dat niet in algemene zin beoordeeld kan worden of een werkgever al dan niet aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan. Een en ander zal per geval afzonderlijk beoordeeld dienen te worden en is van diverse omstandigheden afhankelijk.

[1] Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:GHDHA:2022:241, r.o. 5.5.

[2] Idem.

Interessante artikelen voor u

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?