Verzoeken tot levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding wederom gestegen in 2011

Dinsdag 25 september 2012 presenteerden de vijf Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE’s) het jaarverslag over 2011. In 2011 zijn er 3695 meldingen ontvangen door de RTE’s. In 3446 gevallen was er sprake van levensbeëindiging op verzoek (hiervan is sprake als de arts een actieve handeling verricht in de vorm van het toedienen van de euthanatica) in 196 gevallen betrof het hulp bij zelfdoding (hiervan is sprake als de arts het euthanaticum aan de patiënt overhandigt en de patiënt dit middel zelf inneemt) en de overige 53 gevallen betrof een combinatie van beide. Het aantal meldingen in 2011 betekent opnieuw een stijging, 18% ten opzichte van het aantal meldingen in 2010 (3136). De meldingen worden over het algemeen gedaan door huisartsen (3329). Daarnaast zijn er meldingen ontvangen van medisch specialisten werkzaam in een ziekenhuis (212), specialisten ouderengeneeskunde (139) en in 15 gevallen is de melding gedaan door een arts in opleiding tot specialist. In 2797 gevallen was de onderliggende aard een vorm van kanker, in 114 gevallen betrof het hart- en vaataandoeningen en in 205 gevallen een aandoening van het zenuwstelsel. In 4 gevallen kwam naar voren dat de arts niet had voldaan aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen.

Bij de beoordeling van de meldingen toetsen de commissies achteraf of de uitvoerend arts heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen, zoals opgenomen in artikel 2 lid 1 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL).

Wet toetsing Levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding (WTL)
Deze zorgvuldigheidseisen houden in dat de arts:
a. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt,
b. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt,
c. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten,
d. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was,
e. tenminste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d,
f. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.

Wat betreft zorgvuldigheidseis a zijn 4 punten van belang:

– Het verzoek tot levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding moet door de patiënt zelf zijn gedaan.
– De patiënt moet wilsbekwaam zijn ten aanzien van zijn verzoek, dus in staat worden geacht om zijn situatie en prognose te begrijpen en de gevolgen te overzien van zijn beslissing.
– Hij moet het verzoek vrijwillig doen, waarbij wordt gedoeld op interne vrijwilligheid en externe vrijwilligheid. De interne vrijwilligheid ziet op het in het bezit zijn van het geestelijk vermogen om zijn wil vrij te bepalen. De externe vrijwilligheid ziet op het aspect dat hij zijn vrije wil uit zonder druk of onaanvaardbare invloed van anderen.
– Het verzoek moet weloverwogen zijn.

Psychiatrische Patiënten
Voornamelijk bij patiënten die aan een psychiatrische stoornis lijden en een verzoek tot levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding doen, dient de arts behoedzaam op te treden, aldus de RTE’s. Een psychiatrische stoornis of ziekte kan het oordeelsvermogen van een patiënt beïnvloeden en dus is het moeilijker te beoordelen voor de arts of er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De commissies geven er de voorkeur aan dat artsen in dergelijke gevallen één of meer deskundigen raadplegen, onder wie een psychiater, naast de onafhankelijke consulent. In 2011 zijn er in totaal 13 meldingen binnengekomen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij patiënten met een psychiatrische stoornis of ziekte. Al deze meldingen zijn als zorgvuldig beoordeeld door de commissies. In het jaarverslag worden 2 van deze 13 meldingen samengevat weergegeven. De ene casus betrof een vrouw van middelbare leeftijd die al vanaf haar puberteit leed aan anorexia en boulimia nervosa. Na 30 jaar psychiatrische behandelingen was de kans op verbetering nihil, zeker nu de patiënte geen behandeling meer wenste. De commissie merkt bij deze casus op dat zij de zorgvuldigheid en behoedzaamheid waarmee de arts deze patiënte heeft begeleid en de uitstekende wijze van verslaglegging waardeert. De andere casus betrof een bejaarde vrouw, die leed aan Prolonged Grief Disorder ofwel pathologische rouwverwerking na het overlijden van haar echtgenoot ruim een jaar daarvoor. De uitvoerend arts heeft onafhankelijke consulten geraadpleegd, waarvan een onafhankelijke psychiater. Deze laatste stelde vast dat er geen sprake was van een endogeen depressief toestandsbeeld.

Dementerende patiënten
Ook bij patiënten die zich in een proces van dementie bevinden en een verzoek om levensbeëindiging doen dienen de artsen naar de mening van de RTE’s behoedzaam op te treden. In totaal zijn er in 2011 49 meldingen gedaan van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding bij patiënten bij wie een dementieel syndroom een rol speelde. Bij de meeste gevallen ging het om patiënten die in de beginfase verkeerden van het dementeringsproces. Zij hadden nog inzicht in hun ziekte en in de symptomen van verlies van oriëntatie en persoonlijkheid op het moment waarop zij het verzoek deden. Naarmate een patiënt verder is in het dementeringsproces is de kans kleiner dat een patiënt nog in voldoende mate wilsbekwaam is. Juist in die gevallen is een duidelijke schriftelijke wilsverklaring, die is opgesteld op het moment dat de patiënt nog wel wilsbekwaam was en ziet op de ontstane situatie, essentieel. Anders dan vaak wordt gedacht, is een schriftelijke wilsverklaring over het algemeen niet vereist volgens de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Dit is dus anders in de situatie dat iemand niet meer wilsbekwaam kan worden geacht en niet meer in staat is een weloverwogen en vrijwillig verzoek te doen. In het laatste geval, zoals bij vergevorderde dementerenden, dient er een schriftelijke wilsverklaring aanwezig te zijn. Maar ook dan dient de arts nog de overtuiging te krijgen, aan de hand van uitingen en gedragingen van de patiënt, dat de patiënt de uitvoering van de euthanasie nog steeds wenst. Alhoewel dus niet duidelijk is aan te geven onder welke precieze omstandigheden euthanasie is toegestaan, is euthanasie bij dementerende patiënten dus wel mogelijk. Wel geven de commissies de voorkeur voor het raadplegen van één of meer deskundigen, waaronder een geriater of psychiater. Ook dient de arts in dit soort gevallen zijn extra behoedzaamheid voor de commissie inzichtelijk te maken.

Met betrekking tot zorgvuldigheidseis b wordt onder uitzichtloos lijden verstaan de situatie waarin de ziekte of aandoening die het lijden veroorzaakt niet te genezen is en zodanig verzachten van de symptomen niet mogelijk is. Dit blijkt uit de gestelde diagnose en de daarmee samenhangende prognose. De ondraaglijkheid van het lijden is lastiger vast te stellen door de arts, aangezien het hier een persoonsgebonden begrip betreft. Wat de ene patiënt ervaart als ondraaglijk lijden, kan voor de andere patiënt nog draaglijk zijn.De commissies benadrukken dan ook dat bij de beoordeling of er sprake is van ondraaglijk lijden, de arts aannemelijk dient te maken aan de commissie dat de ondraaglijkheid van het lijden voor hem invoelbaar is geweest.

Ook staan er twee casus in het jaarverslag vermeld waarin het ging om patiënten die kampten met een stapeling van ouderdomsklachten. Beiden werden getroffen door beperkingen op visueel, auditief en motorisch gebied. Ook verloren beide patiënten steeds meer van hun zelfstandigheid. De commissies beoordeelden in beide gevallen dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan en euthanasie dus was toegestaan op grond van de wettelijke vereisten.

Patiënten in coma of met een verlaagd bewustzijn
Een patiënt die in coma verkeerd kan geen lijden ondervinden, omdat het bewustzijn geheel ontbreekt. Euthanasie kan dan ook niet plaatsvinden. Echter er zijn situaties denkbaar waarin euthanasie bij patiënten met een verlaagd bewustzijn toch is toegestaan, naar het oordeel van de commissies. Gedacht moet worden aan de situatie waarin een coma is ontstaan als gevolg van het toedienen van medicatie voor pijn- of symptoombehandeling. Het wordt dan onmenselijk geacht de patiënt uit dit reversibel coma te laten ontwaken met het doel hem zijn ondraaglijk lijden opnieuw te laten bevestigen. Een andere situatie waarin euthanasie ook is toegestaan is de situatie dat door medicatietoediening, in het kader van pijnbestrijding, een patiënt in een toestand van verlaagd bewustzijn raakt.

Een andere zorgvuldigheidseis betreft de eis dat de uitvoerend arts tenminste één andere onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven. De commissies benadrukken in het jaarverslag dat deze onafhankelijkheid erg belangrijk is. Zo mag er geen familieband of zakelijke relatie bestaan tussen de arts en de consulten en ook geen samenwerkingsrelatie. Ook mag een arts niet steeds dezelfde consulent raadplegen, want daardoor kan de onafhankelijkheid van het oordeel van de consulent onder druk komen te staan. De uitvoerend arts moet het oordeel van de consulent zwaar laten wegen bij het nemen van zijn beslissing. Is er een verschil van mening tussen de uitvoerend arts en de consulent dan dient de uitvoerend arts uiteindelijk zelf zijn eigen beslissing te nemen. Het gaat tenslotte om het handelen van de uitvoerend arts, dat handelen gaat de commissie beoordelen.

In 3 van de 4 casus die als onzorgvuldig zijn beoordeeld door de commissies was er niet overeenkomstig zorgvuldigheidseis f gehandeld; dat de arts “de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd”. In deze gevallen kon niet gegarandeerd worden dat de patiënten op het moment van toediening van de spierverslapper in diep coma waren. De commissies merken op dat niet de apotheker verantwoordelijk is voor de keuze en de dosering van de gebruikte middelen, maar de uitvoerend arts. In de 4e casus die als onzorgvuldig is beoordeeld door een commissie was de uitzichtloosheid van het lijden niet duidelijk. Tevens had de arts de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. Ook had de arts het oordeel van de consulent niet mee laten wegen bij zijn besluitvorming en daarmee “de consultatie-eis van zijn zin en bedoeling ontdaan”, aldus de commissie.

Concluderend kan uit het jaarverslag worden opgemaakt dat het aantal meldingen, ten opzichte van het aantal meldingen in 2010, met 18% is gestegen. Ook in dit jaarverslag geven de commissies aan dat een verzoek tot levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten en dementerende patiënten wettelijk gezien mogelijk is, mits er is voldaan aan de zorgvuldigheidsnormen en dan met name of er is voldaan aan een specifieke omschrijving van het ondraaglijk lijden, er diepgaande gesprekken zijn gevoerd met de patiënt en er een goede documentatie aanwezig is. Euthanasie of hulp bij zelfdoding is in uitzonderlijke gevallen ook mogelijk bij patiënten die zich in een comateuze toestand bevinden en bij patiënten met een verlaagd bewustzijn. Feit blijft wel dat euthanasie of hulp bij zelfdoding in dergelijke gevallen een beladen proces blijft voor de arts, het blijft tenslotte de verantwoordelijkheid van de uitvoerend arts.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek of mr. C.W.M. Verberne van de sectie Gezondheidsrecht.T: 040-2380611E: c.vanderkolk@holla.nl , c.verberne@holla.nl