Rangorde van schulden in faillissement en aansprakelijkheid curator

Onlangs, op 5 februari 2016, heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de rangorde die geldt in faillissementen en het effect van aansprakelijkheid van de curator op die rangorde. Het betrof een procedure tussen de Rabobank en curator van een failliete B.V. (HR Rabobank / Verdonk q.q.).

Rabobank had een pandrecht op de vorderingen op debiteuren van de B.V. en had de curator laten weten die vorderingen zelf te willen incasseren. De curator overhandigde naar aanleiding daarvan een debiteurenlijst per faillissementsdatum. Die lijst bevatte echter niet de debiteuren aan wie pas na faillissementsdatum een factuur was verstuurd (maar waarvoor het werk al voor faillissementsdatum was verricht). De curator stelde zich op het standpunt dat laatstgenoemde vorderingen niet waren verpand en heeft die vorderingen vervolgens zelf geïncasseerd. De opbrengst is in de boedel gevloeid.

De Rabobank is een procedure gestart tegen de curator en vorderde een verklaring voor recht dat ook de na faillissementsdatum gefactureerde vorderingen onder het pandrecht van de bank vallen en dat de curator het geïncasseerde bedrag moet doorstorten (zonder aftrek van kosten). Daarnaast stelt Rabobank dat de curator persoonlijk (in privé) aansprakelijk is tegenover Rabobank. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen inderdaad onder het pandrecht vallen en dat de curator in zijn hoedanigheid van curator (en dus niet persoonlijk) gehouden is tot doorstorten van het geïncasseerde na aftrek van kosten.

Probleem was in dit geval echter dat er sprake was van een zogenaamde negatieve boedel. Dit betekent dat de boedel over onvoldoende middelen beschikt om alle boedelkosten te voldoen. In geval van een negatieve boedel geldt volgens het wettelijke preferentiestelsel en vaste rechtspraak, kort gezegd, dat allereerst de kosten van executie en vereffening moeten worden voldaan uit de boedel, waaronder in elk geval het salaris van de curator. Pas als de curator is voldaan en er nog geld in de boedel resteert, worden de overige boedelschulden – waaronder de schuld aan de Rabobank – naar evenredigheid van de omvang voldaan.

Deze kwestie komt – via het Hof – uiteindelijk bij de Hoge Raad. De Rabobank vindt namelijk dat de Hoge Raad voor deze situatie een uitzondering zou moeten maken op bovengenoemde standaard ‘rangorde-regeling’. Een dergelijke uitzondering is door de Hoge Raad al eerder aangenomen ten aanzien van onverschuldigde betalingen die als  ‘onmiskenbare vergissing’ moeten worden aangemerkt. Zou de Hoge Raad voor dit soort gevallen geen uitzondering maken dan betekent dit dat de curator profiteert van zijn eigen onrechtmatige handelen, aldus de Rabobank.

De Hoge Raad gaat hierin echter niet met Rabobank mee. De standaardregel dat eerst (o.a.) het salaris van de curator moet worden voldaan uit de boedel blijft ook in deze situatie onverkort gelden. Het mogelijk onwenselijke resultaat dat de curator profiteert van het feit dat hij onterecht de verhaalsmogelijkheden van de Rabobank heeft gefrustreerd maakt dit niet anders en kan de wettelijke rangorde niet opzij zetten, aldus de Hoge Raad.

Dat onwenselijke resultaat had overigens waarschijnlijk kunnen worden voorkomen als Rabobank haar vordering op een andere grondslag had gebaseerd, namelijk persoonlijke aansprakelijkheid van de curator. Immers, indien een curator handelt in strijd met (bijv. in jurisprudentie) gegeven regels omtrent inning van verpande vorderingen kan dit tot zijn persoonlijke aansprakelijkheid leiden. De curator had in dit geval de verpande vorderingen niet mogen incasseren. Door dat toch te doen, riskeert de curator persoonlijke aansprakelijkheid voor de schade die Rabobank als gevolg van zijn handelswijze heeft geleden. De Rabobank had echter geen hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing door de rechtbank van persoonlijke aansprakelijkheid van de curator.

Wilt u informatie over wat een curator wel en niet mag cq. moet doen bij de afwikkeling van een faillissement, neemt u dan gerust contact op met Teunie van Liempd.