Minderjarigen hoeven géén vervangende toestemming voor COVID-19-vaccinatie

In dit artikel wordt uiteengezet dat vervangende toestemming aan minderjarigen van twaalf tot zestien jaar voor het ondergaan van een medische behandeling – en dan in het bijzonder een COVID-19-vaccinatie – niet noodzakelijk is. Allereerst licht ik de relevante wettelijke bepalingen toe en vervolgens geef ik een samenvatting van drie rechterlijke uitspraken die illustreren dat vervangende toestemming van de rechter voor een bepaalde categorie minderjarigen niet nodig is.

Relevante bepalingen

Op grond van artikel 7:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) is voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van de patiënt vereist. Op grond van artikel 7:450 lid 2 BW is, indien de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens de toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen of van zijn voogd vereist “dubbele toestemming”. De verrichting kan evenwel zonder de toestemming van de ouders of de voogd worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming, de verrichting weloverwogen blijft wensen.

De wetsgeschiedenis legt uit hoe het begrip voorkomen van ernstig nadeel moet worden ingevuld.[1] Er mag niet zomaar worden aangenomen dat sprake is van te voorkomen ernstig nadeel en het begrip moet stringent worden uitgelegd. Er is bijvoorbeeld geen sprake van voorkomen van ernstig nadeel omdat de hulpverlener de behandeling geïndiceerd acht. Een behandeling van een geslachtsziekte wordt wél gezien als ter voorkoming van ernstig nadeel. Het uitvoeren van een abortus als zodanig niet. Is er sprake van voorkomen van ernstig nadeel dan mag de behandeling zonder toestemming van ouders of voogd worden uitgevoerd. Ook kan een dergelijke behandeling worden uitgevoerd zonder toestemming van de ouders of de voogd als de minderjarige dit weloverwogen blijft wensen. De behandeling moet dan wel in het belang van de minderjarige zijn. De uiteindelijk weloverwogen wens van de minderjarige kan worden gevolgd, mede vanuit de overtuiging dat de verrichting past binnen de professionele standaard.[2] Uiteraard dient er met de ouders of voogd overleg te zijn geweest. De hulpverlener wordt geadviseerd in een dergelijk geval schriftelijk verslag te doen van het overleg met de ouders of de voogd en de minderjarige zelf schriftelijk te laten verklaren waarom deze ondanks de weigering van ouders of voogd de behandeling toch wenst.[3] Rechtbanken toetsen in uitspraken beide gronden.

Rechtbank Noord-Nederland 21 september 2021 [4]

In deze zaak gaat het om een minderjarige van twaalf jaar wiens gescheiden ouders het niet eens zijn over de noodzaak van een COVD-19-vaccinatie. De minderjarige wil worden gevaccineerd tegen de risico’s van corona en vraagt aan de rechter vervangende toestemming. Hij wil zelf geen risico op besmetting lopen en hij wil de kans dat hij anderen besmet ook zo veel mogelijk beperken. Hij wil graag contact hebben met zijn oma, die zich in haar laatste levensfase bevindt. Onbelast contact is voor hem echter niet mogelijk omdat hij niet gevaccineerd is. Hij is bang dat hij mogelijk zijn oma zal besmetten en hij is ervan overtuigd dat als zij wordt besmet dit voor haar levensbedreigend zal zijn. De moeder van de minderjarige vindt het goed dat hij zich laat vaccineren. De vader verzet zich tegen vaccinatie en ook tegen het testen op corona. De vader meent, kort gezegd, dat de minderjarige zelf niet een zodanig risico loopt op een ziekte met blijvende gevolgen dat dit risico opweegt tegen de onduidelijke risico’s van een vaccin dat zich nog in de testfase bevindt en waarvan op geen enkele wijze kan worden voorspeld of dat vaccin op korte termijn niet een ernstige hartzieke veroorzaakt en op de lange termijn geen grote risico’s meebrengt in het bijzonder voor de reproductieve organen. De minderjarige vindt het moeilijk om hierover met zijn vader te praten en hij lijkt zich niet gehoord te voelen. Tegen deze achtergrond heeft de minderjarige de rechter gevraagd om te beslissen dat hij zich wel mag laten vaccineren.

De rechter stelt voorop dat kinderen wel degelijk COVID-19 kunnen krijgen en dat zij er weliswaar gemiddeld minder erg en minder vaak ziek van worden dan volwassenen, maar dat ook kinderen net zo goed ernstig ziek kunnen worden en ook langdurig de gevolgen van die ziekte kunnen ervaren (‘long-COVID’). Verder is het risico op het besmetten van anderen significant kleiner bij gevaccineerden dan bij ongevaccineerden. Alle risico’s zijn door de Gezondheidsraad in zijn afweging meegenomen voorafgaand aan het geven van het advies om kinderen van 12 tot 18 jaar de mogelijkheid te bieden om voor vaccinatie te kiezen.[5] De door de vader ervaren risico’s op de lange termijn missen iedere feitelijke grondslag. Er zijn op grond van de huidige wetenschappelijke inzichten geen denkbare risico’s op de lange termijn die overeenkomen met de door de vader ervaren zorgen. Het positieve advies van de Gezondheidsraad en de bij vaccinatie betrokken belangen, in het bijzonder de belangen van de minderjarige, brengen met zich dat de rechter vervangende toestemming geeft die het mogelijk maakt dat de minderjarige zich laat vaccineren.

Rechtbank Gelderland 5 november 2021 [6]

In deze zaak handelt het wederom om een minderjarige jongen van twaalf jaar die sinds 2019 onder toezicht staat van een Gecertificeerde Instelling (hierna: ‘GI’). De jongen is met een machtiging uit huis geplaatst in een gezinshuis. Vader is alleen belast met het ouderlijk gezag en recent is het ouderlijk gezag van de vader over de jongen beëindigd en is de GI benoemd tot voogd. Deze beslissing is ten tijde van de hier besproken uitspraak nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Vader oefent dus nog het gezag uit. Vader heeft de GI bericht dat hij weigert toestemming te verlenen voor vaccinatie van de jongen tegen COVID-19. De GI stemt in met het verzoek van de minderjarige en verzoekt de rechter toestemming te verlenen voor vaccinatie tegen COVID-19 ter vervanging van de toestemming van de vader. De jongen wenst gevaccineerd te worden tegen COVID-19 ter bescherming van zichzelf en anderen en wil niet wachten met vaccineren totdat de GI de voogdij heeft overgenomen. De vader is niet op de mondelinge behandeling verschenen.

De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar artikel 7:450 lid 1 jo. lid 2 BW – dat kinderen vanaf twaalf jaar zich kunnen laten vaccineren tegen COVID-19. Gezien zijn leeftijd is hiervoor in beginsel de toestemming van de met het gezag belaste vader nodig, maar het is de rechter gebleken dat de vader niet wenst mee te werken. De reden van de weigering is de rechter niet bekend omdat de vader geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijk om op de mondelinge behandeling zijn weigering toe te lichten. Volgens de rechter kan aan de toestemming van de vader voorbij worden gegaan als dat nodig is om ernstig nadeel voor de jongen te voorkomen of als deze de vaccinatie weloverwogen blijft wensen. De rechter is, gelet op het advies van de Gezondheidsraad, van oordeel dat met vaccinatie ernstig nadeel bij de jongen kan worden voorkomen. De rechter heeft uitgebreid met de jongen en de gezinsvoogd gesproken. Uit deze gesprekken komt naar voren dat de jongen zich goed heeft ingelezen, dat hij met de gezinshuisouders en de gezinsvoogd over vaccinatie heeft gesproken en dat hij goed over het al dan niet laten vaccineren heeft nagedacht. Het is de rechter gebleken dat de jongen weloverwogen bij zijn wens tot vaccinatie blijft om persoonlijke redenen (niet ziek willen worden en mee kunnen doen aan activiteiten buitenshuis) alsook om zijn directe omgeving te beschermen tegen (de gevolgen van) COVID-19. De rechter acht de jongen voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake en komt tot de conclusie dat de jongen op grond van artikel 7:450 lid 2 BW zich, ook zonder toestemming van zijn vader, kan melden bij de GGD en zich kan laten vaccineren tegen COVID-19. De kinderrechter verleent daarom géén vervangende toestemming, maar verstaat dat de jongen zich zonder toestemming van de vader kan laten vaccineren tegen COVID-19.

Rechtbank Oost-Brabant 7 december 2021 [7]

In deze zaak verzoekt een minderjarige van vijftien jaar oud vervangende toestemming voor de tweede COVID-19-vaccinatie. De minderjarige heeft de eerste van twee vaccinaties tegen COVID-19 gekregen. Daarbij werd niet gevraagd of haar ouders allebei toestemming gaven. De tweede vaccinatie was gepland, maar die afspraak is afgelast omdat de moeder weigerde haar toestemming te geven. De minderjarige wil zichzelf, haar moeder, haar oma’s en anderen beschermen tegen het coronavirus en zij wil kunnen meedoen met vriendinnen bij activiteiten waarvoor een QR-code nodig is. Moeder is tegen het vaccineren van haar dochter en is bezorgd over mogelijke gezondheidsschade als gevolg van de vaccinatie. Vader vindt dat de wens van zijn dochter moet worden gevolgd. De minderjarige kent de bezwaren van haar moeder, maar wil toch graag gevaccineerd worden. Zij geeft aan dat ze goed heeft nagedacht over haar keuze en dat ze erover heeft gesproken met anderen. Samen met haar coach, die ze heeft via Veilig Thuis, heeft ze ook informatie opgezocht van de Rijksoverheid en de GGD.

De rechtbank oordeelt – onder verwijzing naar artikel 7:450 lid 1 jo. lid 2 BW – dat het uitgangspunt is dat voor vaccinatie van een minderjarige tussen twaalf en zestien jaar de toestemming nodig is van de minderjarige zelf én van zijn ouders die het gezag hebben. Wanneer de ouders – of een van beide – de toestemming weigert, kan de vaccinatie toch plaatsvinden als de vaccinatie nodig is om ernstig nadeel te voorkomen en als de minderjarige goed heeft nagedacht over zijn wens en bij zijn wens blijft. De rechtbank heeft ook gelet op het advies van de Gezondheidsraad. De rechtbank oordeelt met verwijzing naar artikel 7:450 lid 2 BW dat de minderjarige in de leeftijdscategorie twaalf-zestien jaar géén toestemming nodig heeft van haar moeder voor het laten toedienen van een COVID-19 vaccinatie. De minderjarige kan zich op grond van artikel 7:450 lid 2 BW laten vaccineren, ook zonder die toestemming. De minderjarige heeft dus geen toestemming van de rechtbank nodig om de toestemming van moeder te vervangen en had geen verzoek aan de rechtbank hoeven te doen.

Conclusie

Voor minderjarigen in de leeftijdscategorie twaalf tot zestien jaar is het uitgangspunt toestemming van ouders of voogd. Ontbreekt die toestemming dan kan de behandeling desondanks worden gegeven als die nodig is ter afwending van ernstig nadeel of wanneer de minderjarige de behandeling weloverwogen blijft wensen. Dit zijn twee los van elkaar staande criteria. Het toetsen of voldaan is aan de eis of er sprake is van voorkomen van ernstig nadeel wordt gedaan met wetenschappelijke inzichten. De rechter baseert daarvoor zijn mening op onder andere het advies van de Gezondheidsraad waarin op basis van een weging van de risico’s vaccinatie tegen COVID-19 voor kinderen en adolescenten zinvol en verantwoord wordt geacht. Of de wens van de minderjarige weloverwogen is wordt door de rechter getoetst en er wordt bijvoorbeeld nagegaan of die minderjarige moeite heeft gedaan om informatie in te winnen over de vaccinatie en weloverwogen tot zijn of haar beslissing is gekomen en daarbij blijft.

In de als eerste besproken zaak geeft de rechter vanwege het advies van de Gezondheidsraad en de weloverwogen wens van de minderjarige, vervangende toestemming aan die minderjarige zelf. In de twee andere zaken acht de rechter de minderjarige voldoende in staat tot een redelijke waardering van diens belangen ter zake en komt tot de conclusie dat de minderjarige zich op grond van artikel 7:450 lid 2 BW, ook zonder toestemming van ouders, kan melden bij de GGD en zich kan laten vaccineren tegen COVID-19. Toestemming van de rechter is niet nodig. Deze laatste twee uitspraken zijn in overeenstemming met de wet.

Als de minderjarige in de leeftijd van twaalf tot zestien zich meldt, zelf goed over vaccineren heeft nagedacht, informatie heeft ingewonnen en na een gesprek bij zijn besluit blijft, kan en mag de hulpverlener ervan uitgaan dat is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 7:450 lid 2 BW. Dan kan zonder toestemming van een of beide ouders of voogd de COVID-19-vaccinatie worden gegeven. Van voorkomen van ernstig nadeel hoeft dan geen sprake te zijn, maar ook daar heeft de rechter al over geoordeeld dat aan die voorwaarde is voldaan gezien het advies van de Gezondheidsraad.

[1] Kamerstukken II 1990/91, 21561, 6, p. 48 (MvA).

[2] Kamerstukken II 1991/92, 21561, 11, p. 34 (Nadere MvA).

[3] Kamerstukken II 1989/90, 21561, 3,p. 33 (MvT).

[4] Rechtbank Noord-Nederland 21 september 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4096.

[5] https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/06/29/vaccinatie-van-adolescenten-tegen-covid-19

[6] Rechtbank Gelderland 5 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5924.

[7] Rechtbank Oost-Brabant 7 december 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6862.

 

Interessante artikelen voor u

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?