Matiging van een boetebeding

boete

Matiging van een boete

De rechter kan een buitensporige en daarom onaanvaardbare boete matigen. Maar wanneer is een boete buitensporig? 

Dat herhaalde de Hoge Raad onlangs nog eens.

Wat was de aanleiding?

Protec en Easystaff werken samen sinds 2009. Protec houdt zich bezig met de exploitatie van een uitzendbureau voor klussen met betrekking tot de aanleg van gasleidingen. Easystaff houdt zich bezig met het inhuren van personeel en de uitbetaling daarvan. Zij hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten in 2010, later heeft Protec een exclusiviteitsovereenkomst bijgevoegd. De exclusiviteitsovereenkomst bevat een boetebeding. Dit bepaalt dat Easystaff bij overtreding van een van de bedingen een direct opeisbare boete van € 20.000 verbeurt per overtreding, vermeerderd met € 5.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Easystaff overtreedt een aantal van de bedingen. Volgens de overeenkomst is Easystaff daarop € 1.230.000 aan boetes aan Protec verschuldigd.

Matiging van een boete

Art. 6:94 BW bepaalt dat de rechter, indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist, de bedongen boete kan matigen. De boete moet ten minste overeenkomen met de schadevergoeding die de schuldeiser moet krijgen op grond van de wet. De rechtbank matigt de boete tot € 26.500, het hof matigt de boete tot € 21.500.

De Hoge Raad spreekt

Uit eerdere rechtspraak volgt dat de maatstaf, dat de billijkheid dat klaarblijkelijk eist, meebrengt dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechter moet daarbij letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.

In dit geval was de werkelijke schade door het hof becijferd op € 21.500, een fractie van de verbeurde boete van € 1.230.000. Het hof heeft de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:

  • dat Protec de exclusiviteitsovereenkomst heeft opgesteld en de hoogte van de boetes heeft bepaald zonder dat daarover is onderhandeld;
  • dat Protec niet heeft aangegeven op grond waarvan zij de hoge boetes heeft bepaald;
  • dat de verbeurde boetes buitensporig hoog zijn in verhouding tot de werkelijke schade;
  • dat de overtredingen slechts incidenten zijn geweest in het begin van de contractsperiode en er verder geen overtredingen hebben plaatsgevonden;
  • dat de bedoeling van de overeenkomst is om Protec te beschermen tegen concurrentie en dat de beboete handelingen niet tot verlies van klanten hebben geleid.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 6:94 BW is dus goed toegepast. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof niet op juistheid kan worden onderzocht, omdat het te zeer verweven is met waarderingen van feitelijke aard.

Slotsom

De rechter kan een boete dus matigen tot een veel lager bedrag als deze buitensporig hoog en daarom onaanvaardbaar was. Het is dan ook belangrijk dat de hoogte van een boetebeding in een redelijke verhouding tot de werkelijk geleden schade staat, zodat deze in rechte overeind blijft. De partij die de hoogte van de boete vaststelt, zou de hoogte daarvan moeten (kunnen) motiveren.