Kans dat toelatingovereenkomst in stand zou zijn gebleven

stetoscoop

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had op 22 juli 2014 arrest gewezen in een casus waarin een vereniging  medische staf werd verweten onrechtmatig te hebben gehandeld jegens een vrijgevestigd medisch specialist. De medische staf had de raad van bestuur van het ziekenhuis geadviseerd de toelatingsovereenkomst met deze specialist op te zeggen, hetgeen werd overgenomen. In een procedure bij het Scheidsgerecht blijft deze opzegging in stand. De specialist stapt daarna naar de civiele rechter. Nadat de rechtbank oordeelde dat zij het handelen van de medische staf in deze procedure in volle omvang kon beoordelen oordeelt zij dat er onrechtmatig is gehandeld en wijst de vordering tot schadevergoeding toe. Het hof concludeert vervolgens dat de vereniging is tekortgeschoten in de zorg die van haar jegens de medisch specialist kon worden gevergd. De vereniging heeft naar het oordeel van het hof onzorgvuldig, en daarmee onrechtmatig, jegens de medisch specialist gehandeld en is voor de dientengevolge geleden schade aansprakelijk. Het hof acht de kans reëel dat de medisch specialist zou hebben kunnen aanblijven als de vereniging de conclusies uit het onderzoeksrapport kritischer zou hebben beoordeeld en nader onderzoek zou hebben gedaan en/of de medisch specialist in de gelegenheid zou hebben gesteld met de beide betrokken maatschappen over werkhervatting te spreken. Door het onzorgvuldig handelen van de vereniging is de medisch specialist die kans echter onthouden. Daardoor dient de leer van de kansschade te worden toegepast. Het hof is van oordeel dat voldaan is aan het csqn-verband en stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de grootte van de kans dat bij achterwege blijven van het onrechtmatig handelen van de vereniging de schade niet zou zijn opgetreden. Nadat partijen van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt oordeelt het hof in het onderhavige arrest dat de kans dat de toelatingsovereenkomst in stand zou zijn gebleven moet worden gesteld op 50%.

Het hof stelt vast dat het onrechtmatig handelen van de vereniging bestaat uit een aantal onderdelen. 1)Het doorzenden van een brief van de onderzoekscommissie naar de raad van bestuur waarin wordt aangegeven dat de patiëntenzorg gevaar loopt, zonder dat de specialist hierop heeft kunnen reageren. 2)Het bestuur van de vereniging heeft onzorgvuldig gehandeld door het rapport van de onderzoekscommissie niet kritisch te beoordelen gelet op de omstandigheid dat zij op de hoogte was van de gebrekkige wijze van totstandkoming en de brief van de OK-medewerkers die aangaven zich niet te kunnen vinden in de brief van de onderzoekscommissie. 3) Het bestuur van de vereniging heeft onzorgvuldig gehandeld door te adviseren tot opzegging over te gaan terwijl er nog gesprekken gepland stonden met beide maatschappen en de raad van bestuur nog niet op het concept plan van aanpak van de medisch specialist had gereageerd.

Om te kunnen beoordelen hoe groot de kans is dat de toelatingsovereenkomst zou zijn opgezegd voordat de specialist de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt indien de vereniging niet onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld, dient te worden bezien welke gebeurtenissen in de periode vanaf het stellen van de functioneringsvraag hebben bijgedragen aan het opzeggen van de toelatingsovereenkomst.

Bij het stellen van de functioneringsvraag waren alle partijen er op gericht dat de werkzaamheden door de medisch specialist zouden worden voortgezet. Op enig moment vindt er een verandering plaats. De werkafspraken  bleken om organisatorische redenen niet houdbaar en leiden tot een incident. Er moet opnieuw gesproken worden over werkafspraken en communicatie. Dan verschijnt het rapport van de onderzoekscommissie. Daarna verharden de standpunten jegens de specialist zich. Waar de maatschappen zich eerst richtten op werkhervatting werd nu gesproken over allerlaatste mogelijkheid en werd beëindiging van de toelatingsovereenkomst voor het eerst genoemd.

Het hof is van oordeel dat de verandering in houding van de maatschappen het directe gevolg is van de inhoud van het rapport van de adviescommissie en de wijze waarop het bestuur van de vereniging daar mee is omgegaan, welke handelwijze onrechtmatig is. De houding van de maatschappen is weer van invloed geweest op het advies van het bestuur van de vereniging. Omdat die houding veranderde adviseerde het bestuur tot opzegging. Het handelen van het bestuur weggedacht resteert naar het oordeel van het hof een situatie waarin terecht de functioneringsvraag was gesteld, maar partijen waren gericht op voortzetten van de samenwerking zij het onder voorwaarden. Zou het bestuur van de vereniging de brief van de onderzoekscommissie niet doorgestuurd hebben en het rapport niet gepubliceerd, dan was de houding van de maatschappen jegens de specialist waarschijnlijk welwillender geweest. De specialist zou alsdan nog een kans hebben gekregen. De vraag is echter of de specialist een daadwerkelijke verandering had kunnen laten zien en vasthouden gedurende vijf jaar. Die kans acht het hof minder groot. Alle goede en kwade kansen afwegend acht het hof dat er een kans van 50% bestond dat er niet zou zijn opgezegd voor zijn 65 jarige leeftijd. Hij kan dan ook aanspraak maken op 50% van de schade. Voor pensioenschade naast gederfde winst is geen plaats, aldus het hof, omdat het pensioen werd betaald uit de winstuitkering die de specialist jaarlijks kreeg. De inkomensschade wordt netto becijferd maar over hoe dat precies  moet is zoveel onduidelijkheid en debat dat het hof overweegt een of meer accountant(s) als deskundige te benoemen zodat de netto inkomensschade kan worden berekend. Daartoe wordt een comparitie gelast om dit met partijen te bespreken en om vooraf stukken in het geding te brengen. Ook kan alsdan worden bezien of een regeling in der minne mogelijk is. De specialist maakt dat niet meer mee. Hij is eind 2014 overleden; zijn erven hebben de procedure voortgezet.

Coen Verberne

ECLI: GHARL:2016:4709