Huisarts neemt eindbeslissing in plaatsing in een verpleeghuis van moeder bij onenigheid kinderen over de locatie
Een interessante uitspraak betreft die van het Regionaal tuchtcollege te Zwolle van eind augustus. Patiënte, moeder van vijf dochters en één zoon, gaat op enig moment cognitief achteruit, waardoor de vraag rijst of zij thuis kan blijven wonen. De huisarts acht de moeder geïndiceerd voor opname in een verpleeghuis, vanwege de ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren ten gevolge van de cognitieve achteruitgang. De kinderen waren het unaniem eens over het feit dat moeder opgenomen diende te worden in een verpleeghuis. Waar zij het echter niet over eens waren was bij welke locatie moeder diende te worden opgenomen.
Vanwege de onenigheid tussen de kinderen over de locatie wordt een mediator ingeschakeld. De huisarts, 2 dochters en de zoon waren bij dit gesprek aanwezig. Ook na dit gesprek konden de kinderen er samen niet uitkomen. Omdat een opname spoedig diende te gebeuren en de kinderen het er niet over eens werden waar moeder naar toe moest heeft de huisarts op grond van het goed hulpverlenerschap (7:453 BW) zelf de knoop doorgehakt. Moeder wordt geplaatst in verpleeghuis K omdat daar op dat moment plaats was, de moeder daartegen geen bezwaar maakte en 2 dochters (die bij de huisarts bekend stonden als contactpersoon) daar voorstander van waren. De zoon en een dochter zijn het er niet mee eens en dagen de huisarts voor de tuchtrechter. Het regionaal tuchtcollege is van mening dat de huisarts geen tuchtrechtelijk verwijt treft nu zij genoeg inspanningen heeft verricht en de wil van moeder en de contactpersonen bij haar beslissing heeft laten meewegen. Het argument van de huisarts dat gelet op de onenigheid in de familie zij zich verder afzijdig wenste te houden acht het college te billijken. Bovendien had elke gekozen locatie geleid tot ontevredenheid bij een deel van de familie, aldus het college.
Caroline van der Kolk-Heinsbroek