Van overdracht van know-how aan franchisenemers niet gebleken, schorsing concurrentie- en relatiebeding

In een recent kort geding bij de rechtbank Overijssel ging het om het volgende. Eisers zijn professionals met expertise op bancair gebied. Ieder van hen heeft een eigen specialisme, zoals (krediet)portefeuillebeheer, bijzonder beheer en verzekeringen. Gedaagde exploiteert een franchiseformule waarmee professionals (zoals eisers) zich – tegen betaling van een fee – op de markt kunnen profileren. Deze in een handboek opgenomen formule beoogt de exploitatie van kennis, arbeid en een netwerk in de bancaire sector. Gedaagde organiseert themadagen, opleidingen en trainingen voor bij haar aangesloten professionals.

Eisers hebben ieder met gedaagde een franchiseovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar. In het kader van deze overeenkomsten hebben eisers bij enkele banken werkzaamheden verricht. In de franchiseovereenkomsten is een concurrentie- en relatiebeding (met een boetebepaling) opgenomen. Kort gezegd is het eisers niet toegestaan om gedurende en één jaar na het einde van de franchiseovereenkomst concurrerende activiteiten te verrichten en/of zaken te doen dan wel activiteiten te ontplooien met een relatie van gedaagde. Evenmin is het eisers toegestaan om een relatie te onderhouden met een partij in dezelfde bedrijfstak als gedaagde.

Eisers werden door de Belastingdienst aangemerkt als zelfstandige ondernemers. Dit arrangement was voor hen fiscaal relatief gunstig. De Belastingdienst heeft echter aangekondigd om deze regeling per 1 januari 2014 op te zeggen en eisers niet meer als zelfstandig ondernemer, maar als deelnemers in loondienst bij gedaagde, aan te merken.

Eisers hebben in kort geding het standpunt ingenomen dat, gezien genoemde voor hen ongunstige verandering van het fiscale regime, gedaagde aan eisers geen (franchise)formule meer biedt die zij als zelfstandig ondernemer kunnen exploiteren. Dit levert volgens eisers een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van gedaagde op. Verder hebben eisers gesteld dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten nietig dan wel vernietigbaar zijn op grond van dwaling en/of bedrog. In het kader van dit kort geding hebben eisers kort gezegd schorsing van het relatie- en concurrentiebeding gevorderd. Gedaagde heeft deze stellingen betwist en aangegeven dat zij eisers wenst te houden aan de genoemde bedingen.

De voorzieningenrechter overweegt dat blijkens vaste rechtspraak een concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst er in de eerste plaats toe strekt om de franchisegever in staat te stellen zijn know-how aan de franchisenemer over te dragen, en om aan de franchisenemer bijstand bij de toepassing van zijn methoden te kunnen verlenen, zonder daarbij het risico te lopen dat die know-how en die bijstand ten goede kunnen komen aan concurrenten. Ten tweede kan een concurrentiebeding de franchisegever helpen om passende maatregelen te kunnen nemen tot behoud van de identiteit en de reputatie van het door de formule gesymboliseerde franchiseverband.

In dit geval is volgens de voorzieningenrechter echter niet gebleken van concrete, wezenlijke, bepaalde en geheime door gedaagde aan eisers overgedragen kennis die bescherming verdient door middel van een concurrentiebeding. Eisers hadden en hebben volgens de voorzieningenrechter immers ieder hun eigen persoonlijke en specialistische vakkennis en bekwaamheden. Er is niet gesteld of gebleken dat zij die kennis geheel of in belangrijke mate hebben verworven van gedaagde.

Volgens de voorzieningenrechter valt verder te betwijfelen of de tussen partijen gesloten overeenkomsten (ongeacht de daaraan in de overeenkomsten gegeven juridische kwalificatie als ‘franchise’) wel franchiseovereenkomsten zijn. Het heeft er volgens de voorzieningenrechter de schijn van dat partijen indertijd de aanduiding ‘franchise’ primair hebben gekozen met de bedoeling om te profiteren van het hiervoor beschreven fiscale arrangement. De feitelijke werkwijze van partijen ten opzichte van de klanten (banken) geeft eerder aanleiding om te spreken van het ter beschikking stellen, uitzenden of detacheren van hoog gekwalificeerd personeel.

Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de vordering van eisers tot schorsing van het relatie- en concurrentiebeding toe.

Deze uitspraak maakt opnieuw duidelijk dat de (juridische) kwalificatie die partijen zelf aan een overeenkomst geven, niet leidend is. Aan de hand van de feitelijke inhoud van de overeenkomst moet worden beoordeeld om wat voor overeenkomst het gaat. Veelal wordt het etiket ‘franchise’ op een overeenkomst geplakt, maar is hiervan geen sprake. Dit heeft uiteraard consequenties voor de toepassing en uitleg van de overeenkomst.

Verder komt in de uitspraak tot uitdrukking dat een franchisenemer slechts onder voorwaarden aan een relatie- en concurrentiebeding kan worden gehouden. In dit geval speelde hierbij eveneens een rol dat de franchisenemers onderbouwd hadden gesteld dat zij niet meer in hun levensonderhoud konden voorzien als zij aan de bedingen zouden worden gehouden.

Voor de vindplaats van de uitspraak wordt verwezen naar http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:2914

Merel Franke – Holla Advocaten

Ondernemingsrecht
franchiseteam

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?