Franchise Facetten; Relatiebeding

In mijn artikel “Franchise Facetten; Non-concurrentie” stond ik al kort stil bij het relatiebeding als instrument dat franchisegever postcontractueel inzet om diens formule en bijbehorende kennis en knowhow tegen oud-franchisenemers te beschermen. Een relatiebeding in de franchiseovereenkomst (hierna te noemen: “FO”) bepaalt doorgaans dat het franchisenemer gedurende een bepaalde periode na het einde van diens FO niet is toegestaan om werkzaamheden te verrichten voor, dan wel anderszins te cont(r)acteren met, bepaalde relaties van franchisegever. In beginsel zijn dergelijke bedingen toegestaan, maar onder omstandigheden kunnen deze door franchisenemer worden aangetast. In een recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam lukte dat franchisenemer echter niet. In die kwestie speelde het navolgende.

In oktober 2014 was een FO tot stand gekomen aangaande een formule op het gebied van administratieve dienstverlening en advisering. In de FO werd bepaald: “Afgezien van de calamiteiten uit het voorgaande artikel kan de franchisenemer de franchiseovereenkomst ook eenzijdig opzeggen. De franchisenemer is in dat geval verplicht om alle omzet over te dragen aan de andere franchisenemers/franchisegever.“. Tevens behelsde de FO een relatiebeding luidende: “Franchisenemer zal gedurende 2 jaar na beëindiging van de Overeenkomst geen relaties benaderen waarvoor hij binnen de B6 Administratie franchiseorganisatie werkzaamheden heeft verricht of waarmee hij in contact is geweest of gebracht, of waarvan franchisenemer de gegevens heeft ontvangen via franchisegever in het kader van het uitvoering van de Overeenkomst.“.

Toen franchisenemer de FO had opgezegd, partijen geen overeenstemming bereikten over beëindiging, franchisenemer niet voldeed aan diens verplichting om de klantenportefeuille over te dragen en daarmee (beweerdelijk) het relatiebeding schond, werd deze door franchisegever in rechte betrokken. Franchisegever vorderde een verklaring voor recht dat sprake was van een tekortkoming en aansprakelijkheid voor de daardoor geleden schade (welke uiteraard moest worden vergoed) en een rectificatie richting klanten die franchisenemer was blijven bedienen.

Franchisenemer deed in reactie hierop een beroep op dwaling, dan wel bedrog. Hij stelde bij het aangaan van de FO in de gerechtvaardigde veronderstelling te hebben verkeerd dat voormelde artikelen slechts betrekking hadden op klanten die hij aan het begin van de samenwerking van franchisegever had overgenomen. De tekst van de FO was volgens de rechter echter duidelijk en maakte geen relevant onderscheid tussen enerzijds klanten die bij de start van de FO van franchisegever waren overgenomen en anderzijds klanten die lopende de FO waren geworven. De uitleg van franchisenemer aan de FO mocht niet redelijkerwijs worden gegeven. Ten aanzien van het beroep op dwaling werd door de rechtbank overwogen dat de strekking van de door partijen afgelegde verklaringen weliswaar een kwestie is van uitleg en toepasbaarheid van de FO, maar niet van het al dan niet hebben gedwaald over een eigenschap van het voorwerp van de FO. Voor wat betreft het beweerdelijke bedrog overwoog de rechtbank dat voor een geslaagd beroep hierop noodzakelijk is dat franchisenemer door een kunstgreep van franchisegever is bewogen tot het aangaan van de FO, hetgeen niet door franchisenemer werd gesteld of onderbouwd.

Franchisenemer deed alternatief een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, inhoudende dat een tussen partijen als gevolg van de FO geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Franchisenemer onderbouwde dit beroep door aan te voeren dat de klanten die door hem werden bediend, eigen klanten waren en dat de overdracht daarvan neerkwam op het ontnemen van zijn broodwinning. De rechtbank meende echter dat franchisenemer wel degelijk als accountant zijn brood kon blijven verdienen, ook in dezelfde regio, maar dan wel met nieuwe klanten.

Franchisenemer deed ten slotte een beroep op vernietigbaarheid van het relatiebeding vanwege het onredelijk bezwarende karakter ervan, maar ook dit beroep werd niet gehonoreerd. De rechtbank vond het goed te begrijpen dat franchisenemer in ruil voor de te ontvangen vergoeding gedurende een zekere periode klanten niet meer mag benaderen.

De rechtbank stelde franchisegever in het gelijk; franchisenemer had het relatiebeding geschonden en het was voldoende aannemelijk dat franchisegever daardoor schade had geleden. Franchisenemer dient deze schade – nader op te maken bij staat – te vergoeden. Voor wat betreft de gevorderde rectificatie werd nog overwogen dat franchisenemer bij klanten ten onrechte de indruk heeft gewekt dat franchisegever op oneigenlijke wijze en mede ten nadele van de klanten, een retentierecht op de verschillende administraties uitoefende. Dit  levert een onrechtmatige daad op die aan franchisenemer kan worden toegerekend en waardoor schade is toegebracht aan de reputatie van franchisegever. Ook de gevorderde rectificatie dient om die reden door franchisenemer te worden verzonden.

Voor de vindplaats van voormelde uitspraak wordt verwezen naar: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2016:5094.

Britt van Helvert – Holla Advocaten

Ondernemingsrecht

Franchiseteam