Franchise Facetten; Franchisegever geen belang bij non-concurrentiebeding

In mijn artikel Franchise Facetten; Non-concurrentie stond ik al uitgebreid stil bij het contractueel overeengekomen non-concurrentiebeding en de mogelijkheden om de werking daarvan aan te tasten. Op 21 september jl. wees de Rechtbank Overijssel een in dat licht relevante uitspraak, waarin het navolgende aan de hand was.

X (hierna te noemen: “Franchisenemer”) is werkzaam als zelfstandig keukenmonteur en -installateur. Franchisenemer contracteerde met Y (hierna te noemen: “Franchisegever”), een partij die van verschillende opdrachtgevers opdrachten tot plaatsing en montage van keukens en/of keukenelementen bij de klanten van die opdrachtgevers ontving. Franchisegever besteedde op diens beurt opdrachten uit aan keukenmonteurs zoals Franchisenemer. In ruil daarvoor was Franchisenemer een “franchise fee” verschuldigd.

Toen de tussen partijen geldende franchiseovereenkomst (hierna te noemen: “FO”) op 1 januari 2016 eindigde, raakten partijen in een tweetal discussies verzeild, namelijk enerzijds over de vergoeding waar Franchisenemer voor de door hem verrichte werkzaamheden nog aanspraak op kon maken (conventie) – hier ga ik verder niet op in – en anderzijds over de vraag of Franchisenemer aan Franchisegever een boete verschuldigd was vanwege schending van diens non-concurrentiebeding (reconventie).

NB: Mij wordt aan de hand van het vonnis niet duidelijk of in dezen ook daadwerkelijk sprake was van franchise. Daar partijen hierover niet (lijken te) hebben gedebatteerd, ga ik hierop verder niet in.

Ingevolge het door partijen overeengekomen non-concurrentiebeding was het Franchisenemer gedurende de looptijd van de FO en twee jaar daarna verboden om concurrerende, gelijksoortige of aanverwante activiteiten te verrichten c.q. diensten te verlenen als die hij in het kader van de FO verrichtte. Aan dit non-concurrentiebeding was een boetebeding gekoppeld. Franchisenemer zou het concurrentieverbod hebben overtreden door na beëindiging van de FO keukenmontages te hebben gedaan in opdracht van (onder meer) IKEA, één van de vaste opdrachtgevers van Franchisegever.

De rechter achtte de bijbehorende vordering van Franchisegever, tot betaling van boetes ad € 352.500,- (!), echter niet voor toewijzing vatbaar. In de eerste plaats omdat een schriftelijke ingebrekestelling, inhoudende een uitdrukkelijke vermelding, dat Franchisegever één of meer concrete overtredingen van het concurrentiebeding had geconstateerd en bij voortzetting of herhaling van zulke activiteiten aanspraak zou maken op de contractuele boetes, ontbrak.

Bovendien beoordeelde de rechter de geëiste boetes als niet toewijsbaar, omdat Franchisegever daarbij geen rechtens te beschermen belang had. De rechter herhaalde dat blijkens vaste rechtspraak een non-concurrentiebeding in een FO er in de eerste plaats toe strekt om de franchisegever in staat te stellen zijn exclusieve know-how aan de franchisenemer over te dragen, en om aan de franchisenemer bijstand bij de toepassing van zijn methoden te kunnen verlenen, zonder daarbij het risico te lopen dat die kennis en die bijstand ten goede kunnen komen aan concurrenten. Een dergelijk belang speelde hier volgens de rechter niet, omdat Franchisegever niet had gesteld dat hij aan Franchisenemer know-how had overgedragen. Overwogen werd: “[X] heeft zijn eigen vakkennis en bekwaamheden. Niets blijkt van door Blue Gum aan [X] overgedragen kennis op het gebied van keukenmontage, die zo exclusief is dat deze bescherming verdient door middel van een concurrentiebeding.“.

Veroordeling tot betaling van de gevorderde boetes zou bovendien in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, omdat Franchisegever bij beëindiging van de FO jegens Franchisenemer in verzuim was met betaling van hetgeen nog aan Franchisenemer toekwam. Om die reden mocht Franchisegever Franchisenemer in redelijkheid niet verwijten dat hij in zijn levensonderhoud trachtte te voorzien door keukens in te bouwen voor eigen rekening.

Franchisegever vist in dezen dus achter het net waar het de effectuering van het non-concurrentiebeding betreft.

Voor de vindplaats van voormelde uitspraak wordt verwezen naar: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:3742

Britt van Helvert – Holla Advocaten

Ondernemingsrecht

Franchiseteam