De payrollconstructie tweemaal onderuit

De Beleidsregels Ontslagtaak UWV bepalen dat de afspiegeling bij payrolling beperkt is tot de werknemers van het payrollbedrijf die werkzaam zijn bij de opdrachtgever die de relatie met een werknemer van het payrollbedrijf heeft beëindigd. Recent hebben twee kantonrechters korte metten gemaakt met de door payrollbedrijf en opdrachtgever gehanteerde payrollconstructie.

De kantonrechter Rotterdam oordeelde eind 2012 dat de UWV Beleidsregels in strijd zijn met de strekking van het BBA. Het payrollbedrijf en de werknemer waren een schriftelijke arbeidsovereenkomst aangegaan. Daarmee stond volgens de rechter wel vast dat het payrollbedrijf de formele werkgever is, maar in het kader van het BBA moest toch door de formele constructie van partijen worden heengekeken. De kantonrechter vond dat de gehele arbeidsverhouding waarvan de werknemer deel uitmaakte bekeken moest worden, dus ook de positie van de opdrachtgever. Immers, de opdrachtgever wierf de werknemer en liet het payrollbedrijf weliswaar een arbeidsovereenkomst met de werknemer sluiten en het salaris aan de werknemer uitbetalen, maar de opdrachtgever behield de volledige zeggenschap over de werknemer en vergoedde het loon van de werknemer aan het payrollbedrijf. Dit leidde tot de conclusie dat een arbeidsverhouding met de opdrachtgever bestond en er binnen de organisatie van de opdrachtgever afgespiegeld had moeten worden. Aangezien niet was afgespiegeld binnen de opdrachtgever, wees de kantonrechter de ontbindingsverzoeken af.

De kantonrechter Enschede ging in maart 2013 nog verder. Onderzocht werd of de relatie tussen payrollbedrijf en werknemer wel als arbeidsovereenkomst kon worden geduid. Uit hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en de feitelijke invulling die zij daaraan gaven, kon volgens de rechter niet geconcludeerd worden dat tussen werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Doorslaggevend hierbij was onder meer dat de opdrachtgever werknemer selecteerde en wierf en vervolgens aanreikte aan het payrollbedrijf, werknemer exclusief ter beschikking van de opdrachtgever werd gesteld, werknemer alleen voor de opdrachtgever werkte en van de opdrachtgever instructies kreeg, werknemer met de opdrachtgever afspraken maakte over vakantiedagen, opleidingen e.d. en de opdrachtgever werknemer beoordeelde. Op grond hiervan oordeelde de kantonrechter dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de werknemers en het payrollbedrijf.

De uitspraken van beide kantonrechters hebben tot veel ophef geleid. Indien de lijn van de kantonrechter Enschede wordt voortgezet, lijkt de payrollconstructie niet langer houdbaar. Immers, de opdrachtgever loopt dan het risico dat hij (in plaats van het payrollbedrijf) toch als werkgever van de werknemer kwalificeert, waardoor alsnog belangrijke werkgeversrisico’s (zoals ziekte of ontslag) bij de opdrachtgever komen te liggen. Het oordeel van de kantonrechter Enschede is overigens een voorgenomen beslissing. We zullen u informeren zodra de definitieve uitspraak bekend is of andere rechters over payrolling oordelen.

Link naar: Kantonrechter Enschede 21 maart 2013, JAR 2013/95, LJN BZ5108; http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5108

Link naar: Kantonrechter Rotterdam december 2012, JAR 2013/46, LJN BZ1299, http://ljn.rechtspraak.nl/BZ1299
Door mr. drs. Myrthe Leijenaar, sectie Arbeidsrecht, T: 073 616 1100, E: m.leijenaar@holla.nl