Besluitenaansprakelijkheid

Nieuwe lijn ter bepaling van het causaal verband tussen vernietigde, ingetrokken en/of herroepen besluiten en de beweerde schade.

Indien een besluit van een bestuursorgaan wordt vernietigd, ingetrokken of herroepen, is de onrechtmatigheid van dat besluit daarmee gegeven. Deze onrechtmatigheid kan ook aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Aan de eerste twee vereisten van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) is derhalve voldaan.

Dat wil nog niet zeggen dat het bestuursorgaan de beweerde geleden schade moet vergoeden. Er moet namelijk een causaal verband bestaan tussen het vernietigde, ingetrokken of herroepen besluit en de beweerde geleden schade.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteerde geruime tijd het volgende beoordelingskader ter bepaling van het causaal verband. Het causaal verband ontbreekt slechts indien in de plaats van (en op het tijdstip van) het onrechtmatige besluit ook een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen dat naar aard en omvang dezelfde schade zou hebben veroorzaakt (het hypothetisch rechtmatige besluit).

Enige tijd bestond discussie over de vraag of de Hoge Raad deze lijn van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt c.q. zou volgen. Uit een tweetal recente arresten van de Hoge Raad blijkt dat dit niet, althans niet langer het geval is. Ik verwijs naar de arresten HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112 (Hengelo/Wevers) en HR 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:18 (UWV). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze door de Hoge Raad ingezette lijn inmiddels gevolgd. Zie ABRvS 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3462 (Biolicious).

De nieuwe lijn houdt in dat het causaal verband slechts ontbreekt indien in de plaats van (en op het tijdstip van) het onrechtmatige besluit ook een rechtmatig besluit had kunnen worden en zou zijn genomen dat naar aard en omvang dezelfde schade zou hebben veroorzaakt (het hypothetisch rechtmatige besluit). Bestuursorganen kunnen derhalve niet langer volstaan met het verweer dat een rechtmatig hypothetisch besluit genomen had kunnen worden; zij moeten bovendien aannemelijk maken dat dit besluit ook zou zijn genomen.

Bij het aannemelijk maken van “wat had gekund en wat zou zijn gebeurd” zijn de verlengde besluitvorming maar ook andere omstandigheden van belang. Laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake Biolicious is daarvan een goed voorbeeld.

Het bestuursorgaan stelde op 4 september 2012 een “uitgezonderde markt” in. Biolicious, exploitante van een biologische winkel, is niet blij met deze extra concurrentie en gaat in beroep tegen het instellingsbesluit. De rechtbank vernietigt het besluit. Biolicious verzoekt een aantal maanden later om schadevergoeding. Het bestuursorgaan wijst dit verzoek af en stelt zich onder meer op het standpunt dat ten tijde van het instellen van de uitgezonderde markt ook een reguliere markt ingesteld had kunnen worden, waardoor dezelfde schade zou zijn veroorzaakt. Een typisch causaliteitsverweer dus. De Afdeling Bestuursrechtspraak gaat in dit verweer van het bestuursorgaan mee. Dat er uiteindelijk geen reguliere markt is ingesteld (verlengde besluitvorming) is weliswaar een aanwijzing dat dit ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit ook niet zou zijn gebeurd, doch niet aannemelijk, gelet op de voor het nemen van het onrechtmatige besluit genomen politieke beslissing dat er “een weekmarkt” (uitgezonderd dan wel regulier) op IJburg moest komen.

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?