Zonneparken geen stedelijke ontwikkeling?

Zonne-energie

Duurzame zonne-energie, geen stedelijke ontwikkeling?

Zonneparken zijn volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling in de zin van de zogenaamde ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. In een uitspraak van 23 januari 2019 oordeelt de Afdeling dat zonneparken zich bij uitstek niet goed lenen om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd.

Het klimaat en duurzaamheid is wekelijks in het nieuws. Om klimaatverandering te bestrijden zullen we onze CO2-uitstoot drastisch moeten terugbrengen. Met de recent in de Tweede Kamer aangenomen Klimaatwet wordt dit doel nu ook wettelijk vastgelegd. Op grond van deze wet moet de CO2-uitstoot in 2050 met 95% verminderd zijn, met als tussendoel een reductie van 49% in 2030. Ook komt er jaarlijks een zogeheten ‘klimaatdag’, de groene equivalent van Prinsjesdag. Daarnaast zijn er natuurlijk ook nog de Urgenda-doelen en het Klimaatakkoord. Aan de sectortafel Elektriciteit is afgesproken dat – op weg naar een CO2-vrij elektriciteitssysteem in 2050 – in 2030 de CO2-uitstoot met 20,2 Mton moet zijn verminderd. Om deze doelen te bereiken moet het aandeel duurzame energie aanzienlijk groeien. Dit wordt onder meer bereikt door het plaatsen van windparken op zee en zonneparken op land. Over dit laatste gaat de door ons behandelde uitspraak.

Wat was er aan de hand?

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente heeft aan Solarfield Nederland B.V. een vergunning verleend om in Goor een zonnepark te realiseren op een perceel dat nu nog dient als landbouwgrond. Omwonenden van het beoogde zonnepark zijn het hier niet mee eens en beginnen een procedure. Onder meer stellen zij dat de realisatie van een zonnepark een stedelijke ontwikkeling is en de Ladder voor duurzame verstedelijking derhalve van toepassing is. Wanneer sprake is van zo’n stedelijke ontwikkeling, zijn provinciale en gemeentelijke overheden op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht deze af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte, en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Daarnaast moet het bestuursorgaan motiveren waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Voorts betogen appellanten dat het college de behoefte aan en het draagvlak voor het zonnepark onvoldoende gemotiveerd heeft, dat alternatieve en betere locaties onterecht zijn afgewezen en dat niet is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

De uitspraak

De Afdeling wijst alle beroepsgronden van de omwonenden van de hand. Interessante overwegingen wijdt zij aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In eerdere uitspraken heeft de Afdeling bepaald dat voorzieningen op het gebied van energieopwekking en -distributie, zoals een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark of een transformatorstation, niet als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening zijn aan te merken. Met deze uitspraak voegt de Afdeling zonneparken aan dit rijtje toe. Daartoe overweegt zij dat een zonnepark naar zijn aard “niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark” en dat deze, net als een windturbinepark, zich “bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd”. Deze redenering lijkt ons, in ieder geval vanuit energieopwekkingsperspectief, te kort door de bocht. Op dit moment wordt in de energietransitie juist gezocht naar manieren om de bebouwde omgeving efficiënt in te zetten voor de opwekking van zonne-energie en zodoende de groene omgeving te sparen. Dit staat met zoveel woorden ook in het Klimaatakkoord. Een concreet voorbeeld van een zonnepark in stedelijk gebied is het plan voor een drijvend zonnepark in de Rijnhaven in Rotterdam. Ook zijn er inmiddels heel wat daken op industrie- en bedrijventerreinen bedekt met zonnepanelen, om nog maar te zwijgen van ideeën om zonnecellen in het wegdek te verwerken. Wellicht was een wat uitgebreidere toelichting van de Afdeling hier wel op zijn plaats geweest.

De overige gronden van appellanten slagen evenmin. De Afdeling acht het besluit afdoende gemotiveerd en van de aangewezen alternatieven was niet op voorhand duidelijk dat daarmee een gelijkwaardig resultaat kon worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft het besluit aldus goed voorbereid en het wordt in stand gelaten. De bouw van het zonnepark kan beginnen.

De volledige uitspraak is te vinden via deze link: ECLI:NL:RVS:2019:178.

Neem voor meer informatie contact op met onze overheidsspecialisten Harald Wiersema en Victoria Rakovitch. Zij danken Dennis van Weert voor zijn bijdrage aan dit bericht.

Heeft u vragen of wilt u een afspraak maken?