Uitspraken Rechtbank

Rechtbank Midden-Nederland 3 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:639

Verzoekster heeft op een personeelsfeestje plaatsgenomen op een ‘rodeo stier’. Verzoekster is van deze rodeostier afgevallen en op het nabijgelegen valkussen terecht gekomen. Als gevolg van deze val heeft verzoekster letsel opgelopen. In dit deelgeschil ligt aan de rechtbank de vraag voor of de werkgever aansprakelijk is voor het letsel van verzoekster. De rechtbank merkt op dat voor aansprakelijkheid onder art. 7:658 BW vereist is dat de activiteiten zijn aan te merken als ‘door de werknemer te verrichten werkzaamheden’. Daarbij dient er tussen de activiteit en de werkzaamheden een voldoende nauw verband te bestaan. De kantonrechter acht dit nauwe verband niet aanwezig.  De werkgever is dus niet aansprakelijk op grond van art. 7:658 BW. De kantonrechter oordeelt daarnaast dat de werkgever zijn plicht om zich als een goed werkgever te gedragen ex art. 7:611 BW niet heeft geschonden. Het is inherent aan het rodeorijden dat men op enig moment valt en hierin schuilt volgens de kantonrechter ook een deel van het plezier van het rodeorijden. Volgens de kantonrechter is niet gebleken dat de rodeostier onverantwoord heen en weer bewoog, is niet gebleken dat de stier ondeugdelijk was opgebouwd en heeft verzoekster evenmin voldoende gesteld om aan te nemen dat het valkussen niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Het bijzondere bewijsregime van art. 7:658 BW mist toepassing bij art. 7:611 BW waardoor het aan verzoekster was om deze omstandigheden aan te tonen. Alhoewel er sprake is van een ongelukkige val van verzoekster leidt dit volgens de rechtbank niet tot aansprakelijkheid van de werkgever.

Rechtbank Amsterdam 30 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2231

Eiseres heeft tijdens een bezoek aan een horecagelegenheid haar Chanel-tas op tafel gezet. Op de tafel stond een brandend waxinelichtje, in een lage houder die de vlam van het waxinelichtje niet beschermde. De tas van eiseres is in contact gekomen met het waxinelichtje ten gevolge waarvan een brandgat in de tas is ontstaan. In deze procedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of de horecagelegenheid aansprakelijk is voor de schade aan de tas van eiseres. Eiseres stelt dat de horecagelegenheid aansprakelijk is aangezien een medewerker de tas tegen het waxinelichtje heeft geplaatst dan wel dat de horecagelegenheid een gevaarzettende situatie heeft gecreëerd waardoor de tas beschadigd kon raken. De horecagelegenheid verweert zich door te stellen dat eiseres niet heeft aangetoond dat een medewerker de tas tegen de vlam heeft geplaatst. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is komen vast te staan dat een medewerker van de horecagelegenheid de tas tegen het waxinelichtje heeft geplaatst. Tevens overweegt de rechtbank dat er in deze situatie geen sprake is van een dusdanig concreet en groot gevaar dat onaanvaardbaar was zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen. De rechtbank merkt daarbij op dat van iemand die spullen op een tafel plaatst, verwacht mag worden dat deze eerst kijkt wat er op de tafel staat. Daarbij is een waxinelichtje op een tafel niet een in het algemeen wezenlijk gevaar, ook niet bij een minder alerte gast, die noopt tot risicobeperkende maatregelen.

Rechtbank Midden-Nederland 19 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2010

Eiser werkt als zelfstandige in de metaalbouw en is daarnaast op hoog niveau in de autocross actief. In 2006 is eiser door zijn assurantietussenpersoon, gedaagde, geadviseerd over een geschikte arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op 16 augustus 2014 is eiser gedurende het autocrossen betrokken geraakt bij een ernstig ongeval ten gevolge waarvan hij een incomplete dwarslaesie heeft opgelopen. Eiser heeft een beroep gedaan op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering bij De Goudse. De Goudse wijst dekking af aangezien eiser op het aanvraagformulier niet heeft aangegeven dat hij autocross beoefent. Daarnaast blijkt uit de algemene voorwaarden dat De Goudse niet tot dekking verplicht is indien de arbeidsongeschiktheid een gevolg is van het deelnemen aan een wedstrijd met een voertuig waarbij het snelheidselement overheerst. In deze procedure dient de rechtbank te oordelen of de assurantietussenpersoon een beroepsfout heeft gemaakt. De assurantietussenpersoon stelt zich onder andere op het standpunt dat eiser had moeten weten dat het risico rond autocross niet werd gedekt althans dit zelf had moeten verifiëren. Om te beoordelen of de assurantietussenpersoon in de gegeven omstandigheden is tekortgeschoten dient aansluiting te worden gezocht bij de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. In de gegeven omstandigheden houdt dit in dat een assurantietussenpersoon voldoende inlichtingen verstrekt aan de verzekeraar om deze ervan te weerhouden een beroep te doen op art. 7:928 BW. Daarbij dient het te gaan om gegevens die de assurantiepersoon bekend zijn dan wel bekend hoorde te zijn. In de laatste situatie dient de assurantietussenpersoon bij zijn cliënt te informeren of de gegevens volledig en juist zijn. Derhalve mag van de assurantietussenpersoon een proactieve houding worden verwacht. De rechtbank oordeelt dat de assurantietussenpersoon tekort is geschoten aangezien zij voorafgaand aan het ongeval op de hoogte was van de autocrossactiviteiten en zodoende eiser had moeten wijzen op de risico’s voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank oordeelt dan ook dat de assurantietussenpersoon tekort is geschoten. Met betrekking tot het causaal verband oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat eiser bij een andere arbeidsongeschiktheidsverzekering, tegen een voor hem aanvaardbare premie, dit risico had kunnen verzekeren. Zodoende wijst de rechtbank de vordering van eiser omtrent het vaststellen van de schade nader op te maken bij staat, af.

Rechtbank Rotterdam 2 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5004

Eiser is na een woordenwisseling met verweerder gevallen doordat eiser op de motorkap van de bewegende auto van verweerder terecht is gekomen. Ten gevolge van dit voorval heeft eiser letsel opgelopen. In deze procedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of verweerder aansprakelijk is voor dit letsel. Eiser acht verweerder aansprakelijk voor zijn schade op grond van art. 185 WVW. Verweerder stelt niet aansprakelijk te zijn aangezien hij stapvoets met zijn auto naar voren zou zijn gereden om ervoor te zorgen dat eiser van zijn motorkap af zou stappen. Aangezien verweerder zich bedreigd voelde, beroept hij zich op noodweer(exces) en overmacht. De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze situatie art. 185 WVW van toepassing is. Tussen partijen bestaat er discussie over de toedracht. Eiser stelt dat hij door het rijden van verweerder op de motorkap is beland en verweerder stelt daarentegen dat eiser bewust op zijn motorkap is gaan zitten. Volgens de rechtbank staat in ieder geval vast dat eiser op de motorkap terecht is gekomen. Van overmacht aan de zijde van verweerder is geen sprake aangezien verweerder er ook voor had kunnen kiezen om in de gesloten auto te blijven. Zodoende kan verweerder een verwijt gemaakt worden en is geen sprake van overmacht. De rechtbank oordeelt dat in deze situatie de 50%-regel toepassing mist aangezien eiser zich door voor een voertuig te gaan staan, dat weg gaat rijden, bewust heeft blootgesteld aan het gevaar dat de auto tegen hem aan zou rijden. De rechtbank oordeelt dat dientengevolge sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid. Aan de hand van art. 6:101 BW stelt de rechtbank de bijdrage van eiser vast op 75%. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de hand van de billijkheidscorrectie dit percentage verder aan te passen. Verweerder is zodoende voor 25% aansprakelijk voor de schade van eiser.

Rechtbank Oost-Brabant 9 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2584

Verzoeker is gedurende het uitvoeren van zijn werkzaamheden flauw gevallen en daarbij op zijn hoofd gevallen. Verzoeker voelde zich voorafgaand aan het ongeval niet goed en is vervolgens gaan zitten. Op enig moment is verzoeker weer gaan staan en is hij voorover gevallen met fors letsel tot gevolg. In dit deelgeschil ligt aan de rechtbank de vraag voor of de werkgever aansprakelijk is voor het letsel van verzoeker. De rechtbank concludeert allereerst dat verzoeker schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden aangezien het ongeval is voorgevallen op de werkvloer en onder werktijd. Vervolgens komt de rechtbank toe aan beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de werkgever aan de minimumvereisten voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet heeft voldaan aangezien er ten tijde van het ongeval meerdere bedrijfshulpverleners op locatie waren en de medewerkers doeltreffend waren ingelicht over hoe zij dienden te handelen in een dergelijke situatie. De rechtbank merkt daarbij op dat de Arbeidsomstandighedenwet niet tot doel heeft om ál het personeel medisch te scholen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de werkgever ook niet op andere wijze zijn zorgplicht heeft geschonden aangezien het niet verplicht is voor werkgevers om bij melding van duizeligheid en hoofdpijnklachten een bedrijfshulpverlener in te schakelen. Daarbij hecht de rechtbank er waarde aan dat niet iedere duizeligheid hoeft te leiden tot flauwvallen waarbij het maar de vraag is of de bedrijfshulpverlener tijdig ter plaatse kon komen indien hij was gealarmeerd. De medewerkers hebben adequaat gehandeld en zodoende heeft de werkgever zijn zorgplicht niet geschonden.

Rechtbank Oost-Brabant 15 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2871

Verzoeker is in de avond van 3 augustus 2018 tijdens het uitlaten van zijn hond gevallen over een uitstekende trottoirband. De trottoirband zou door wortelgroei 4,5 centimeter boven het trottoir uitsteken. De rechtbank Oost-Brabant dient de vraag te beantwoorden of in deze omstandigheden de gemeente Helmond aansprakelijk is wegens het tekortschieten in haar zorgplicht als wegbeheerder en of de gemeente jegens verzoeker onrechtmatig heeft gehandeld. De gemeente Helmond betwist primair dat verzoeker een ongeval is overkomen aangezien er geen medische informatie van het letsel van verzoeker is en er naast de (inconsistente) verklaring van verzoeker geen getuigenverklaringen beschikbaar zijn. De rechtbank volgt de gemeente Helmond in haar verweer en oordeelt dat de enkele verklaring van verzoeker onvoldoende is om van de juistheid van deze verklaring uit te gaan. Verzoeker heeft niet voldaan aan zijn stelplicht en zodoende wijst de rechtbank de verzoeken af.

Rechtbank Rotterdam 16 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5649

Een weduwe is een procedure gestart tegen het vervoersbedrijf van haar inmiddels overleden partner. Haar partner kon zich ten gevolge van een hersenbloeding niet meer bewegen en zat zodoende in een rolstoel. Haar partner werd diverse malen per week opgehaald in het rolstoelbusje. Op 9 juli 2016 is de partner van de weduwe in het rolstoelbusje uit zijn rolstoel gevallen. Een dag later is hij overleden. De weduwe is een procedure gestart tegen het vervoersbedrijf en acht het vervoersbedrijf aansprakelijk voor het overlijden van haar partner. De rechtbank oordeelt dat het vervoersbedrijf in beginsel aansprakelijk is voor het overlijden van het slachtoffer aangezien hij gewond is geraakt toen hij in de bus aanwezig was. Daarbij acht de rechtbank het causaal verband tussen de val en het overlijden voorshands bewezen. De slechte lichamelijke conditie van de partner maakt dit oordeel niet anders. Het vervoersbedrijf wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Mocht het vervoerdersbedrijf niet slagen in het leveren van dit tegenbewijs dan kan het vervoerdersbedrijf geen geldig beroep doen op vervoerdersovermacht. Het vervoerdersbedrijf is aldus in beginsel aansprakelijk voor het overlijden van het slachtoffer behoudens te leveren tegenbewijs.

Rechtbank Rotterdam 23 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5704

Eiser is op 10 juli 2012 betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval waarbij zijn auto vlam heeft gevat. Zodoende heeft eiser een beroep gedaan op zijn SVI-verzekering bij Allianz. Op 16 oktober 2013 is in de woning waar eiser verbleef brand uitgebroken. Na beide branden was eiser een periode arbeidsongeschikt en na de tweede brand is eiser op enig moment geheel uitgevallen. De rechtbank dient in deze procedure de vraag te beantwoorden of Allianz als SVI-verzekeraar gehouden is de schade van verzoeker te vergoeden. Eiser en Allianz verschillen van mening over de in de gegeven omstandigheden te hanteren causaliteitsmaatstaf. De rechtbank merkt op dat bij het oordeel of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causaal verband aanwezig is, men in de eerste plaats dient te kijken naar de aard en strekking van de verzekeringsovereenkomst en bij een geschil daarover naar de uitleg van deze verzekeringsovereenkomst. Tussen partijen staat niet ter discussie dat voldaan dient te worden aan de condicio cine qua non-leer. Aangezien de SVI-verzekering een consumentenovereenkomst is, is het van belang dat de voorwaarden van deze verzekering duidelijk en begrijpelijk zijn. Onduidelijkheid daarover mag niet in het nadeel van eiser werken. Gezien de SVI-verzekering geen aanknopingspunten biedt voor de te hanteren causaliteitsmaatstaf zoekt de rechtbank aansluiting bij art. 6:98 BW. De rechtbank merkt op dat de aard van de aansprakelijkheid van de SVI-verzekering niet berust op een onrechtmatige daad of een andere wettelijke plicht tot schadevergoeding waardoor er in beginsel geen plaats is voor ruime toerekening. De rechtbank oordeelt dat de fysieke restklachten van cliënt niet te wijten zijn aan het eerste ongeval en gezien de beperkte toerekening in deze situatie mist de ‘whiplash-jurisprudentie’ toepassing. Voor de toerekening van de psychische klachten wordt een deskundigenbericht bevolen waarbij de rechtbank opmerkt dat hier ook geen ruime toerekening op zijn plaats is.

Rechtbank Noord-Holland 30 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5344

Eiser is werkzaam in de bouw als zzp-er en beschikt over een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Allianz. Op het aanvraagformulier van de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft eiser ingevuld dat hij een keer per week hobbymatig de motorcrosssport beoefent en dat hij niet deelneemt aan wedstrijden. In de polisvoorwaarden van de verzekering staat de volgende uitsluiting opgenomen: (…) u arbeidsongeschikt bent geworden doordat u aan het sporten was, anders dan als amateur”. Eiser heeft omstreeks september 2016 bij een motorcrosswedstrijd zijn pols gebroken ten gevolge waarvan hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt. Allianz heeft op 16 november 2016 een extra clausule op het polisblad opgenomen inhoudende dat Allianz met terugwerkende kracht vanaf 12 mei 2012 geen uitkering verstrekt indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan ten gevolge van deelname aan een motorcrosswedstrijd. In deze procedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of Allianz gehouden is om dekking te verlenen voor de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank oordeelt dat het invullen van het aanvraagformulier een uitnodiging van eiser aan Allianz is tot het doen van een aanbod voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering welke door Allianz is geaccepteerd. De rechtbank stelt dat een verzekeringsovereenkomst tot stand komt indien er sprake is van wilsovereenstemming. Er is sprake van wilsovereenstemming indien aanbod en aanvaarding elkaar dekken hetgeen beoordeeld dient te worden aan de hand van art. 3:33 BW en art. 3:35 BW. Allianz heeft ondanks het ‘geen wedstrijden’ vermelden op het aanvraagformulier dit niet (zichtbaar voor eiser) in haar polis overgenomen. Nu de polis niet aansluit bij het aanvraagformulier bestaat er geen wilsovereenstemming ex art. 6:217 lid 1 BW. De polis is het bewijs van hetgeen partijen hebben afgesproken. Nu er geen wilsovereenstemming bestaat omtrent de aanvulling op het polisblad kan Allianz slechts uitkering weigeren indien eiser als professional sportte. Nu eiser de motorcrosssport als amateur beoefende en tussen partijen niet ter discussie staat dat amateurs ook motorcrosswedstrijden rijden, mocht eiser op basis van de wilsvertrouwensleer ervan uitgaan dat arbeidsongeschiktheid ten gevolge van deelname aan een motorcrosswedstrijd gedekt was onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Allianz is zodoende gehouden om dekking te verlenen.