Uitspraken rechtbank

Rechtbank Midden-Nederland 8 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4395

Onrechtmatig handelen door het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het overwaaien van pesticiden naar naastgelegen perceel

Eiseres teelt op haar perceel fruitbomen. Gedaagde houdt zich bezig met de teelt van aardappelen. Partijen ontplooien deze activiteiten op naast elkaar gelegen percelen. Gedaagde heeft zijn perceel bespoten met een combinatie van bestrijdingsmiddelen (herbiciden). De etiketten van beide middelen vermelden op welke wijze drift (overwaaiing) van de herbiciden moet worden voorkomen. Eiseres stelt dat haar perenbomen zijn aangetast als gevolg van de onzorgvuldigheid van gedaagde bij het spuiten met herbiciden en de overwaaiing van deze herbiciden naar het perceel van eiseres. Het verweer dat gedaagde bij het spuiten afdoende maatregelen had getroffen, wordt gepasseerd door de rechtbank, omdat vast staat dat (sporen van) de bestrijdingsmiddelen in de fruitbomen van eiseres zijn aangetroffen. Gedaagde wist althans behoorde te weten, gelet op de uitdrukkelijke waarschuwingen op de verpakkingen van de herbiciden, dat het gebruik van de bestrijdingsmiddelen tot schade aan fruitgewassen kon leiden. Gedaagde had een ander, minder risicovol bestrijdingsmiddel kunnen inzetten en/of kunnen wachten met het gebruik van de middelen totdat de weersomstandigheden zodanig waren dat drift naar het perceel van eiseres was uitgesloten. Het verweer van gedaagde dat er geen sprake is van schade, omdat de bomen al verkocht waren en niet is gebleken dat de kopers de overeenkomst hebben geannuleerd wordt door de rechtbank gepasseerd. De markt voor vruchtbomen is klein en wordt gekenmerkt door langdurige handelsrelaties en wederzijds vertrouwen. Indien eiseres de aantasting van de bomen zou hebben verzwegen, zou dit tot substantiële reputatieschade kunnen leiden. Eiseres heeft met de beslissing om haar kopers te informeren over de aantasting van de bomen en uiteindelijk de verkoop te annuleren niet anders gehandeld dan redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht. De rechtbank wijst de vordering van eiseres dan ook toe.

Rechtbank Amsterdam 28 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5409

Telefonisch geen nieuwe verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen

Op 14 januari 2019 hebben partijen telefonisch een verzekeringsovereenkomst gesloten. Dit is een opvolging van een eerder op 19 december 2018 tussen partijen afgesloten verzekeringsovereenkomst die op 13 januari 2019 wegens de opmaak van een nieuwe polis is geëindigd. ANWB, de verzekeraar,  stelt dat de premie per 1 april 2019 met terugwerkende kracht is verhoogd en wenst het onbetaalde bedrag aan premie vergoed te zien. Gedaagde betwist echter op 14 januari 2019 een nieuwe verzekeringsovereenkomst te zijn aangegaan. Op 2 april 2019 ontving zij een nieuwe polis waarbij de premie was verhoogd. Gedaagde is hier niet mee akkoord gegaan en is dezelfde dag naar een andere verzekeraar overgestapt. ANWB heeft ter onderbouwing van haar stelling een niet ondertekend polis-aanvraagformulier en een bevestigingsbrief van 14 januari 2019 met polisblad overgelegd. De kantonrechter overweegt dat dit onvoldoende is. Nu de overeenkomst volgens de ANWB telefonisch is aangegaan, moet het aanvraagformulier door een medewerker van ANWB, maar in ieder geval niet door gedaagde zelf, zijn ingevuld. Bovendien bevat het polisblad van 14 januari 2019 exact dezelfde gegevens als het polisblad van 19 december 2018 en heeft gedaagde terecht de vraag opgeworpen waarom zij een maand later eenzelfde verzekering voor dezelfde auto en met exact dezelfde gegevens aan zou vragen. Bovendien valt niet te begrijpen dat, waar de op 19 december 2018 afgesloten verzekering volgens ANWB per 13 januari 2019 wegens de opmaak van een nieuwe polis is beëindigd, de gestelde verzekering pas daarna, op 14 januari 2019, telefonisch zou worden afgesloten. De kantonrechter wijst de vordering van ANWB af. 

Rechtbank Overijssel 28 september 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:3784

Non-conformiteit geadopteerde honden

Eiser was enig bestuurder van een stichting die Setters (hondenras) uit Europa herplaatst in Nederland en België. Gedaagde heeft twee Setters gekocht van eiser. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door beschuldigende teksten over eiser op social media te plaatsen. Gedaagde vordert in reconventie vergoeding van de gemaakte kosten voor medische zorg en gedragstherapie voor de Setters. Gedaagde stelt dat de twee Setters niet de eigenschappen hadden die zij mocht verwachten. In de advertenties van eiser stond dat de honden geen Middellandse Zeeziekten en gedragsproblemen hebben. De kantonrechter overweegt in reconventie als volgt. De overeenkomsten tussen partijen zijn tot stand gekomen door het aanbod van eiser op de Facebookpagina en de acceptatie hiervan door gedaagde. Bij acceptatie van het aanbod mocht gedaagde ervan uitgaan dat de Setters de eigenschappen zouden bezitten die waren weergegeven in de advertentie. Voor beide honden betekent dit dat gedaagde mocht verwachten dat het een Setter betrof zonder Middellandse Zeeziekten en gedragsproblemen. Bij beide honden is gebleken dat zij wel aan Middellandse Zeeziekten lijden. Ook zijn, met name bij een van de twee Setters, serieuze gedragsproblemen aan het licht gekomen. Gedaagde heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom zowel de Middellandse Zeeziekten als de gedragsproblemen niet op een later moment zijn ontstaan. Eiser heeft dit onvoldoende weersproken. Aan de stelling van eiser dat de aankoopprijs gering was en dat dit de verwachtingen over de kwaliteit van de honden had moeten temperen, gaat de kantonrechter voorbij aangezien in de advertentie zonder voorbehoud beschreven is dat de honden geen Middellandse zeeziekten en gedragsproblemen hebben. De kantonrechter wijst de vordering van gedaagde in reconventie toe. 

Rechtbank Noord-Holland 29 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8367

Schending van de waarschuwingsplicht ex art. 7:754 BW

Het personeel van gedaagde heeft de woning en tuin van eiser verbouwd. Drie jaar later heeft eiser geconstateerd dat de bij de werkzaamheden geplaatste afscheidingsmuur begon te wijken. Gedaagde erkent dat de muur uit het lood staat, maar volgens haar gaat het om een zeer beperkte scheefstand die eenvoudig te verhelpen is. Eiser stelt dat er sprake is van een aannemingsovereenkomst waar gedaagde stelt dat het werk onder regie van eiser is uitgevoerd. Gedaagde heeft haar personeel ingezet om de bouwplannen van eiser te realiseren en heeft materiaal geleverd. Een werknemer van gedaagde heeft tijdens de bouw de inzet van het personeel gecoördineerd, het benodigde materiaal besteld en de inzet van onderaannemers gecoördineerd. Bovendien is de aanneemsom naar de stand van het werk in termijnen betaald. De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst op basis daarvan als een aannemingsovereenkomst. Gedaagde had conform art. 7:754 BW eiser moeten waarschuwen voor fouten of gebreken in zijn bouwplannen. Gedaagde heeft zelf immers aangegeven dat zij de muur nooit had geplaatst zonder eerst tekeningen en berekeningen te maken en onderzoek naar de bodem te doen. In dit geval heeft gedaagde dat niet gedaan en is zonder te waarschuwen tot uitvoering van het werk overgegaan. Daarmee heeft zij de waarschuwingsplicht van art. 7:754 BW geschonden. 

Rechtbank Gelderland 29 september 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5280

Geen schending bijzondere zorgplicht bij het gebruik van de open-vuurmethode.

Eiser heeft een brandverzekering afgesloten bij Onderling Verzekerd. Het verzekerde risico heeft zich tijdens de uitvoering van dakdekkerswerkzaamheden verwezenlijkt. De brand is ontstaan doordat tijdens het branden van het dak een brandend rieten strootje onder een rieten kap is geblazen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is gebruik gemaakt van de zogenaamde brandermethode; inhoudende dat er met open vuur wordt gewerkt. Onderling Verzekerd heeft de aannemer en de dakdekker aansprakelijk gesteld voor de door haar aan eiser uitgekeerde en nog uit te keren vergoeding. De rechtbank oordeelt dat vaststaat dat het uitvoeren van dakdekkerswerkzaamheden met de brandermethode risico’s op het ontstaan van brand met zich brengt. Zodoende rust op de dakdekker een bijzondere zorgplicht ter voorkoming van brand. Daarbij dient een dakdekker zodanige controle- en voorzorgsmaatregelen te treffen als van een redelijk en zorgvuldig handelend dakdekker mag worden verwacht. Ook mag in dat verband van een redelijk handelend dakdekker worden verwacht dat hij zodanige maatregelen neemt, dat ook in het geval dat ondanks de door hem genomen voorzorgsmaatregelen brand uitbreekt, de gevolgen hiervan zoveel mogelijk beperkt blijven. De NEN-norm 6050 schrijft niet voor dat in het geheel niet met de brandermethode mag worden gewerkt in de buurt van een brandgevaarlijk detail, maar beperkt deze werkwijze tot een afstand van 75 centimeter van dat brandgevaarlijk detail (het rieten dak). Het gebruikmaken van de brandermethode in casu op een afstand van 2,4 meter van een rieten dak is op zichzelf dus niet in strijd met de geldende normen voor een redelijk handelend en zorgvuldig dakdekker. Van belang is tevens dat de dakdekker voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden de aannemer heeft opgedragen de overstek in te korten om daarmee de afstand van het te bedekken dak tot het riet te vergroten. Dat de dakdekker wellicht de brand-/ blusdekens voor zijn werknemers op het dak aanwezig had moeten hebben, kan evenmin een verwijt opleveren, nu deze verplichting alleen ziet op de bescherming van werknemers. De rechtbank concludeert dat de dakdekker geen ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en wijst de vordering af. 

Rechtbank Rotterdam 29 september 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9745

Geen WAM- of WLM-verzekering afgesloten die als complementair aan de AVB-verzekering moet worden beschouwd, waardoor geen sprake is van spiegelbeelddekking van de AVB-polis.

Twee medewerkers van ISL, een uitzendbureau, zijn betrokken geraakt bij een arbeidsongeval met een elektrotrekker. ISL is door deze twee medewerkers aansprakelijk gesteld. ISL heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij RSA. In de tussen partijen overeengekomen polisvoorwaarden is een motorrijtuigenuitsluiting opgenomen inhoudende dat RSA geen dekking biedt indien een motorrijtuig in de zin van de WAM betrokken is. RSA beroept zich op deze motorrijtuigenuitsluiting en stelt zodoende dat zij niet gehouden is dekking te verlenen. In deze procedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of RSA gehouden is om dekking te verlenen. De uitsluitingsclausule moet volgens ISL niet zodanig beperkt worden uitgelegd dat dekking reeds is uitgesloten indien een motorrijtuig in de zin van art. 1 WAM betrokken is. De rechtbank oordeelt dat op basis van de taalkundige uitleg RSA geen dekking hoeft te verlenen. Ten aanzien van de spiegelbeelddekking van AVB- en WAM-polissen merkt de rechtbank op dat met uitsluitingen in de aansprakelijkheidspolissen zoveel mogelijk gepoogd wordt aansluiting te zoeken bij de dekking van een WAM-verzekering teneinde lacunes of overlap in dekking te voorkomen. Nu ISL niet beschikt over een WAM- dan wel een WLM-verzekering die als complementair aan de AVB-verzekering dient te worden gezien, is er in de gegeven omstandigheden geen sprake van spiegelbeelddekking. ISL kan daarbij ook geen aanspraak maken op de in de literatuur en jurisprudentie ontwikkelde uitzondering. Zodoende kan de strekking van de polisvoorwaarde zoals ISL deze voorstaat geen stand houden. De rechtbank oordeelt dat ISL er niet op mocht vertrouwen dat de in de polisvoorwaarden opgenomen motorrijtuigenuitsluiting alleen van toepassing zou zijn op motorrijtuigen waarvoor ingevolge de WAM een verzekeringsplicht gold. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat de motorrijtuigenuitsluiting strikt moet worden uitgelegd. De (eventuele) aansprakelijkheid van ISL voor de schade ten gevolge van de twee arbeidsongevallen is dus niet gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekering.  

Rechtbank Den Haag 6 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10818

Geen dekking onder polis wegens opzettelijke brandstichting en het afleggen van een valse verklaring?

In de woning van eiseres is brand ontstaan. NN weigert dekking te verlenen en stelt daartoe dat er sprake is van opzettelijke brandstichting en het afleggen van een valse verklaring. Uit technisch onderzoek is gebleken dat er in de afgenomen brandmonsters met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid motorbenzine is aangetroffen. De rechtbank overweegt dat eiseres niet bij elk gesprek precies hetzelfde heeft verklaard over de omstandigheden rondom de brand. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eiseres de eerste keer slechts kort heeft gesproken met de onderzoekers en zij pas later haar hele verhaal heeft kunnen doen. Bovendien hoeft het feit dat de verklaringen niet geheel overeenstemmen niet te betekenen dat zij heeft beoogd NN te misleiden. Het kan zo zijn dat zij zich in de loop van de tijd meer details heeft kunnen herinneren, temeer nu daarop later door CED ook specifiek is doorgevraagd. Bovendien zijn haar verklaringen in hoofdlijn consistent. Zij is niet in de loop van het onderzoek met een heel andere toedracht gekomen. Wel heeft eiseres op het aanmeldformulier voor de verzekering niet vermeld dat zij recent nog brandschade had geleden. De rechtbank acht deze onjuiste verklaring en de beperkte wijzigingen/aanvullingen van haar verklaringen onvoldoende om aan te nemen dat eiseres NN opzettelijk heeft willen misleiden. Ten aanzien van het beroep op brandstichting heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting over de plaats waar de brand is ontstaan. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. 

Rechtbank Noord-Nederland 13 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4490

De gemeente dient zorg te dragen voor een adequaat beheer van aangelegde voorzieningen.

Op enig moment stond de kruipruimte van de woning van eiser onder water doordat de hemelwaterafvoer verstopt was door ingegroeid riet. De gemeente is de beheerder van de hemelwaterafvoer. Eiser stelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van de verstopte hemelwaterafvoer. Daartoe stelt eiser dat de gemeente onvoldoende of gebrekkig onderhoud heeft verricht aan de hemelwaterafvoer waardoor de gemeente haar zorgplicht om zorg te dragen voor een goed functionerend rioolstelsel heeft geschonden. De gemeente betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank dient aldus de vraag te beantwoorden of de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden. Op grond van de Waterwet rust op de gemeente een inspanningsverplichting om zorg te dragen voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater alsmede om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand zoveel als mogelijk te voorkomen of te beperken. Voor beide zorgplichten geldt dat de gemeente de nodige beleidsvrijheid heeft en dat zij niet hoeft te garanderen dat elke wateroverlast wordt voorkomen. De grondwaterzorgplicht van de gemeente strekt niet zover dat zij gehouden is om maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Wel mag van de gemeente verwacht worden dat zij zorg draagt voor een adequaat beheer van de aangelegde voorzieningen. De rechtbank overweegt dat voldoende is gebleken dat de gemeente gebrekkig onderhoud heeft gepleegd rondom de hemelwaterafvoer waardoor deze verstopt is geraakt. De rechtbank heeft daardoor haar zorgplicht geschonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemeente door meerdere meldingen uit de buurt op de hoogte was van de waterproblematiek in de straat en de risico’s die ingegroeid riet met zich kunnen brengen voor hemelwaterafvoeren. De stelling van gemeente dat zij na de meldingen acuut heeft gehandeld is niet relevant, omdat de verstopping bij het plegen van juist onderhoud niet had plaatsgevonden. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe.