Uitspraken rechtbank

Rechtbank Noord-Holland 16 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2486

Trampolinepark ondanks achterwege laten van instructieborden niet aansprakelijk

Eiseres heeft een bezoek gebracht aan een indoor trampolinepark. Zij is na een sprong van een toestel verkeerd terecht gekomen in de landingszak en vordert vergoeding van haar (letsel)schade. Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat de medewerkers van het trampolinepark haar niet hebben gewaarschuwd of geïnstrueerd over de wijze waarop er vanaf het toestel in de landingszak moest worden gesprongen. De rechtbank oordeelt dat een waarschuwingsbord over de wijze van landen in de landingszak – bij afwezigheid van andere gebruiksinstructies – niet had mogen ontbreken ter voorkoming van gevaar of letsel. Een koper van de landingszak wordt er door de leverancier op gewezen dat deze een instructiefilmpje of waarschuwingsbord moet ophangen met een dergelijke afbeelding. De rechtbank oordeelt dat het trampolinepark door het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen die voor haar allerminst bezwaarlijk waren, een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen en heeft laten voortbestaan. Uit de verklaringen van eiseres volgt echter dat zij zich ervan bewust was dat zij op haar kont moest landen, omdat anderen voor haar ook op die wijze vanaf de verhoging sprongen. Het was ook haar bedoeling om dat te doen. Zij sprong echter niet goed door met  haar benen gestrekt naar beneden te springen. Het aanwezig zijn van een instructie of waarschuwingsbord zou naar het oordeel van de rechtbank in dit geval  het ongeval niet hebben voorkomen De rechtbank oordeelt dat het trampolinepark niet aansprakelijk is en wijst de vorderingen van eiseres af.

Rechtbank Rotterdam 16 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2036

Schending mededelingsplicht door eerdere (beperkte) psychische klachten en vermoeidheidsklachten niet te vermelden?

Eiser is arbeidsongeschikt  geraakt en verlangt vergoeding van Allianz. Allianz weigert dekking te verlenen, omdat eiser volgens haar in strijd heeft gehandeld met de op hem als aspirant-verzekeringnemer rustende mededelingsplicht. Hij heeft onder andere nagelaten op de ten behoeve van de verzekeringsaanvraag in te vullen gezondheidsverklaring melding te maken van zijn eerdere  psychische klachten en vermoeidheidsklachten. In beginsel geldt dat indien de verzekeraar een vragenlijst hanteert, de aspirant-verzekeringnemer mag aannemen dat hij tot niet meer gehouden is dan het beantwoorden van de vragen die op de vragenlijst staan. Een aspirant-verzekeringnemer mag een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen. De rechtbank oordeelt dat de twee gesprekken die eiser heeft gevoerd met een psycholoog niet als een behandeling door een psycholoog kwalificeren. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het zeer goed denkbaar is dat eiser de bedoelde klachten niet als psychische klachten of klachten van geestelijke aard heeft aangemerkt. Immers, de klachten van eiser hielden verband met de voortdurende conflicten in de thuissituatie en wellicht ook met het verlies van zijn vader op jonge leeftijd. Daarbij komt dat de ernst en omvang van de klachten beperkt was. Het is aannemelijk dat eiser zich bij klachten van psychische- of geestelijke aard zwaarwegendere klachten voorstelde dan de klachten waarvoor hij destijds de huisarts consulteerde, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat Allianz onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat eiser zonder een verduidelijking had behoren te begrijpen dat zijn klachten als psychische klachten of klachten van geestelijke aard dienden te worden aangemerkt en oordeelt dat eiser op dit punt zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van de mededelingsplicht en stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.

Rechtbank Rotterdam 23 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2418

Geen kennis kunnen nemen van exoneratie, waardoor een beroep daarop niet slaagt

Gevezet is eigenares van een oplegger voorzien met twee laad-/loskranen welke is verzekerd bij TVM. De achterste laad/loskraan van de oplegger is beschadigd geraakt ten tijde van een door RST uitgevoerde losmanoeuvre van een container. TVM vordert vergoeding van haar schade op grond van art. 6:170 BW. De rechtbank oordeelt dat RST op grond van art. 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade aan de kraan die het gevolg is van de fout. Op haar terrein hanteert RST een bord waarop – kort gezegd – staat: ‘Betreden op eigen risico’. RST beroept zich in deze kwestie op de exoneratie zoals die vermeld staat op het terreinbord. De rechtbank overweegt dat in beginsel de eigenaar van een bedrijfsterrein zijn aansprakelijkheid kan beperken via een op een terreinbord vermelde exoneratiebepaling. Voor een geslaagd beroep daarop is vereist dat de tekst en meer specifiek de betreffende exoneratiebepaling voor de bezoeker voldoende kenbaar en duidelijk is. De rechtbank stelt op grond van de omstandigheden vast dat het terreinbord is geplaatst aan de rechterkant van een brede, doorgaande weg waar vrachtwagens geen gelegenheid hebben om zich op te houden. Daarnaast is het terreinbord dicht op de grond geplaatst, zo’n twee meter hoog en bevindt deze zich dus niet op ooghoogte voor passerende vrachtwagenchauffeurs. De rechtbank constateert dat het terreinbord voor de chauffeurs die rijden op de midden- of linker strook in het geheel niet te zien is wanneer zij het bord passeren op het moment dat er een andere (vracht)wagen naast hen rijdt op de rechter rijstrook. De hoeveelheid tekst en de grootte van het lettertype maken voorts dat de vrachtwagenchauffeurs die het terreinbord wel hebben waargenomen niet, althans niet volledig van de tekst kunnen kennis nemen. TVM heeft onbestreden gesteld dat de Nederlandstalige mededelingen op het terreinbord een geschatte leestijd hebben van twee minuten. Een passerende vrachtwagenchauffeur heeft die leestijd niet. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrachtwagenchauffeur niet bekend was met de tekst op het terreinbord en in ieder geval niet met de exoneratie .  Deze chauffeur heeft deze exoneratie dus niet aanvaard. De rechtbank oordeelt dat RST   geen beroep kan doen op de op het terreinbord genoemde exoneratie. De rechtbank stelt TVM in de gelegenheid zich bij akte nader over de schade uit te laten en houdt iedere nadere beslissing aan.

Rechtbank Rotterdam 30 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2411

Voetbalspeler aansprakelijk voor schade van een toeschouwer die geraakt is door een bal?

Eiser stond als toeschouwer langs de zijlijn  bij een voetbalwedstrijd. Op enig moment is een bal tegen zijn hoofd aangekomen, waarna hij op een betonnen plaat is gevallen. Eiser vordert een vergoeding voor zijn (im)materiële schade en stelt daarbij dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, door zich als speler bewust, opzettelijk en roekeloos te gedragen door een bal met volle snelheid en kracht in de richting van het aan de zijlijn opgestelde publiek te trappen. Volgens gedaagde is sprake van een sport- en spelsituatie en geldt daarom een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel, zodat van een onrechtmatige daad geen sprake is. Dat eiser een toeschouwer was en geen medespeler, maakt dat volgens gedaagde niet anders. Eiser heeft immers vrijwillig gekozen om als toeschouwer langs de zijlijn van het voetbalveld te staan. De rechtbank past het uitgangspunt, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, toe dat de vraag of een deelnemer aan een sport- of spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord, dan wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie had plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat een wedstrijdsituatie in het algemeen daardoor wordt gekenmerkt dat de deelnemers grotere risico’s nemen dan in het gewone maatschappelijke verkeer gebruikelijk is. Eiser kon van gedaagde verwachten dat hij zich als verdediger zou inzetten om aanvallen van het andere team af te slaan en balbezit van de tegenpartij te voorkomen. Daarbij kon eiser tot op zekere hoogte verwachten dat gedaagde risico’s die men loopt bij een voetbalwedstrijd op de koop toe zou nemen. Dat eiser niet aan de wedstrijd deelnam, maar toekeek maakt het voorgaande volgens de rechtbank niet anders. Daarbij is van belang dat de aan de wedstrijd inherente risico’s, met name in het kader van aanval en verdediging, voor spektakel zorgen en dat daarin mede de aantrekkingskracht voor de toeschouwer is gelegen. Eiser mocht daarom als toeschouwer tot op zekere hoogte gevaarzettend gedrag van gedaagde verwachten, aldus de rechtbank. De rechtbank wijst de vordering af.

Rechtbank Rotterdam 30 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2367

Beschimmelde producten een onzeker voorval in de zin van art. 7:925 BW?

Gebana heeft in Brazilië ingekochte sojabonen doorverkocht aan een Fins bedrijf. Op het moment dat de sojabonen in Finland werden geleverd, werd schimmel ontdekt. Nationale Nederlanden (als verzekeraar van Gebana) weigert dekking voor de schade, omdat Gebana (onder andere) niet aannemelijk  heeft gemaakt dat de schade het gevolg is van een onzeker voorval. De rechtbank gaat daar niet in mee. Van een onzeker voorval in de zin van art. 7:925 BW was in dit geval sprake omdat het voor Gebana en Nationale Nederlanden ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst onzeker was dat zich een gedekt risico zou voordoen, te weten schade aan sojabonen door schimmelvorming. Daaraan doet niet af dat sojabonen onder bepaalde omstandigheden bij vervoer over zee kunnen beschimmelen. Waar het op aankomt is of Gebana (en/of Nationale Nederlanden) wist of kon weten dat de sojabonen die vervoerd zouden worden tijdens de zeereis door schimmel zouden worden aangetast. Er worden wereldwijd per jaar vele miljoenen tonnen sojabonen per schip vervoerd in de dry box containers waarvan in het onderhavige geval gebruik is gemaakt, zonder dat dit tot schimmelvorming leidt.Het vervoer van sojabonen per dry box containers is de meest voorkomende manier van vervoer en dat geschiedt – naar de ervaring leert – in de meeste gevallen schadevrij. Gebana heeft verklaard dat zij al vele jaren sojabonen van Brazilië naar Finland  vervoert zonder dat zich daarbij ooit schimmelvorming heeft voorgedaan. De rechtbank overweegt dat Gebana zich terecht op het standpunt stelt dat Nationale Nederlanden ten onrechte meent dat Gebana zou moeten bewijzen dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan die de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de schimmel op en aan de partij sojabonen. De rechtbank wijst de vordering van Gebana toe. Nationale Nederlanden wordt veroordeeld tot het vergoeden van het schadebedrag van Gebana.

Rechtbank Amsterdam 31 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1755

Gemeente aansprakelijk voor fatale duik vanaf kade?

Verzoeker is vanaf de kade in de Bogortuin in het water gesprongen en heeft daarbij letsel opgelopen. Verzoeker stelt de gemeente aansprakelijk op grond van art. 6:174 en art. 6:162 BW. Volgens verzoeker ligt het gebrek gelegen in een ondiep deel waar gezwommen wordt zonder waarschuwing daarvoor of toezicht daarop. Daarnaast stelt verzoeker dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende te waarschuwen voor de gevaren van het duiken. De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat voor het water bij de Bogortuin een zwemverbod geldt. Vaststaat dat met name bij warm weer veel mensen bij de Bogortuin zwemmen en dat de gemeente daarvan op de hoogte is. De rechtbank overweegt met betrekking tot de  gevaarzetting als volgt. Het gaat niet om een stuk ‘open water’, maar om een relatief klein ondiep deel. De in het water aflopende terrastreden indiceren  ondiepte. Het valt in algemene zin niet te verwachten dat relatief dicht naast een aflopende trap het water diep genoeg is om daarin te springen of te duiken. Bovendien is de hoogte van de kade twee meter. In zijn algemeenheid mag volgens de rechtbank worden verwacht dat een grotere mate van voorzichtigheid wordt betracht bij een hoge(re) kade. De gemeente mag er volgens de rechtbank van uitgaan dat een bezoeker gelet op de situatie ter plaatse er rekening mee houdt dat het water ondiep kan zijn en daarop zijn gedrag aanpast. Daarnaast heeft de gemeente toegelicht dat niet overal een zwemverbodsbord kan worden geplaatst waar een zwemverbod geldt. Verder moet naast het plaatsen van een verbodsbord de intentie bestaan om te handhaven en deze intentie moet ook kunnen worden verwezenlijkt. Onbestreden is dat de praktijk leert dat zwemverbodsborden in Amsterdam worden genegeerd en de handhavingscapaciteit van de gemeente beperkt is. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. Daarmee faalt ook het beroep op art. 6:174 BW, omdat daar tevens wordt getoetst aan de kelderluikcriteria. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.